Cap 1 - les 1

Me llamo 
señora Chavez Verdezoto
¿ Y tú,
cómo te llamas?
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Me llamo 
señora Chavez Verdezoto
¿ Y tú,
cómo te llamas?

Slide 1 - Tekstslide

Programa para hoy
1. ¿Quién eres tú? ¿Quién soy yo? 
2. Cositas prácticas + reglas
3. Repasar el primer año
4. Deberes

Slide 2 - Tekstslide

¿Quién soy yo?

Slide 3 - Tekstslide

¿Quién eres tú?
nombre + edad + ciudad

Slide 4 - Tekstslide

Cositas prácticas
- Google Classroom
- LessonUp
- Quizlet

Slide 5 - Tekstslide

Las reglas de la señora Chavez 
  • Als de docent praat, is het stil. 
  • Als een leerling de beurt krijgt, luisteren we naar elkaar.
  • Alle spullen voor je hebben liggen mee (schrift en pen, macbook). 
  • TIP: maak aantekeningen in je schrift!
  • Vraag? Hand opsteken, wachten totdat je de beurt krijgt
  • Respect voor elkaar
  • Huiswerk maak je in je schrift, foto lever je in via Google Classroom onder kopje van die dag vóór begin van de les
  • Huiswerk  in magister. Zelf opschrijven in je agenda. 
  • Gratis 10 - registratie

Slide 6 - Tekstslide

Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace?

Escribe en tu cuaderno

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling Paso Adelante 1 año 1
  • Ser/Estar
  • Zich voorstellen
  • Tener + leeftijd 
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Lidwoorden

¿Qué vamos a hacer hoy?

Slide 8 - Tekstslide

Startopdracht
Zie Google Classroom

15 min, erna samen bespreken
timer
15:00

Slide 9 - Tekstslide

SER
Je gebruikt het werkwoord SER voor permanente eigenschappen (wie je bent, je nationaliteit, je beroep)
Yo soy María (ik ben Maria)
Yo soy holandesa (Ik ben nederlands)

Slide 10 - Tekstslide

Voornaamwoorden + SER
Yo soy --> Ik ben 
Tú eres --> Jij bent
El / Ella es --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras somos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras sois --> Jullie zijn
Ellos/Ellas son --> Zij zijn


Slide 11 - Tekstslide

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Yo ............... un alumno del Wolfert

Slide 12 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Tú ............... una chica (een meisje)

Slide 13 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Nosotros ............... estudiantes (leerlingen)

Slide 14 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ustedes ............... profes (leraren)

Slide 15 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ella ............... profesora (lerares)

Slide 16 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ellas ............... holandesas

Slide 17 - Open vraag

ESTAR
Je gebruikt ESTAR voor tijdelijke toestanden, gevoelens (hoe gaat het, hoe je voelt)
¿Cómo estás? (Hoe gaat het met jouw?) 
Estoy bien (Ik ben goed)
Estoy cansada (ik ben moe)

Slide 18 - Tekstslide

ESTAR
Je gebruikt ESTAR ook voor ->  WAAR???? => zich bevinden
Waar is het?=¿Dónde está? -->Den Haag está en Holanda
Waar ben jij?=¿Dónde estás? --> Estoy en el colegio

Slide 19 - Tekstslide

VOORNAAMWOORDEN + ESTAR
Yo estoy --> Ik ben 
Tú estás --> Jij bent
El / Ella está --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras estamos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras estáis --> Jullie zijn
Ellos/Ellas están --> Zij zijn

Slide 20 - Tekstslide

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Yo ............... en el colegio

Slide 21 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: El ............... enfermo (ziek)

Slide 22 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Señora van den Boomen ............... alegre por el buen tiempo (blij)

Slide 23 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Nosotras ............... en nuestras casas (in onze huizen)

Slide 24 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ellos ............... en la playa (strand)

Slide 25 - Open vraag

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: ¿Dónde ............... la piscina? (zwembad)

Slide 26 - Open vraag

TENER (HEBBEN)
Yo tengo = Ik heb
Tú tienes = Jij hebt
El / Ella tiene = Hij / Zij heeft

Slide 27 - Tekstslide

TENER
¿Qué tienes (tú) en tu mochila? (Wat heb jij in je rugzak?)
(Yo) Tengo un libro, un bolígrafo, un cuaderno (Ik heb een boek, een pen, een schrift)

Bedenk: Is het persoonlijk voornaamwoord altijd nodig?

Slide 28 - Tekstslide

ZICH VOORSTELLEN
¿Cómo te llamas? = Hoe heet jij? --> Me llamo Julia
¿De dónde eres?= Waar kom jij vandaan? --> Soy holandesa / Soy de Holanda
¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben jij? --> Tengo 14 años 
¿Dónde vives?= Waar woon jij? --> Vivo en Den Haag
¿Qué idiomas hablas?= Welke talen spreek jij? --> Hablo ..........




Slide 29 - Tekstslide

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cómo te llamas?

Slide 30 - Open vraag

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿De dónde eres?

Slide 31 - Open vraag

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cuántos años tienes?

Slide 32 - Open vraag

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Dónde vives?

Slide 33 - Open vraag

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
de/het 
Mannelijk enkelvoud= el 
Mannelijk meervoud= los
Vrouwelijk enkelvoud= la
Vrouwelijk meervoud= las

Slide 34 - Tekstslide

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
een
Mannelijk enkelvoud= un
Mannelijk meervoud= unos
Vrouwelijk enkelvoud= una
Vrouwelijk meervoud= unas

Slide 35 - Tekstslide

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
Vrouwelijke woorden eindigen met A
Mannelijke woorden eindigen met O
Uitzonderingen:
Woorden met E= mannelijk of beide (el restaurante, la estudiante, el estudiante)
Woorden met L= mannelijk // Woorden met N of D= vrouwelijk

Slide 36 - Tekstslide

Geef de woorden een lidwoord
bolígrafo, cuaderno, hotel, piscina, camping, amiga, restaurante, goma, regla

Slide 37 - Open vraag

(to live)  vivir
Copia la conjugación del verbo vivir:
(yo)   vivo
(tú)  vives
(él/ella/usted)    vive
(nosotros/as)    vivimos
(vosotros/as)     vivís
(ellos/ellas/ustedes)     viven

Slide 38 - Tekstslide

Nosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís

Slide 39 - Quizvraag

Ellos (vivir) en Madrid.
A
viven
B
vive
C
vivís
D
vivo

Slide 40 - Quizvraag

IR = gaan
> 'Ir' betekent 'gaan'

> 'Ir' is een onregelmatig werkwoord. 

> Leer deze dus uit je hoofd!





Slide 41 - Tekstslide

Ir, ella
A
Voy
B
Vas
C
Van
D
Va

Slide 42 - Quizvraag

IR
Kies de juiste vervoeging
Juan y Laura (Ir)________
A
vais
B
va
C
van
D
vamos

Slide 43 - Quizvraag

Deberes

quizlet 1.1 + 1.2
estudiar el libro de texto p6+7
hacer ejercicios 2 t/m5

Slide 44 - Tekstslide