TO THE EXTREME CHAPTER 1 4KBL 2022 2023

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Getting started page 28

Slide 5 - Tekstslide

Modal verbs recap
Modal verbs zijn hulpwerkwoorden

Ze staan dus altijd samen met een ander ww in de zin

Ze veranderen niet van vorm

Slide 6 - Tekstslide

should (zou moeten)
Should gebruik om advies te geven:

You should really go to bed earlier.
You shouldn't drink so much alcohol. 
You should eat more vegetables.

Slide 7 - Tekstslide

Must or have to?
Must en have to betekenen allebei moeten

Must gebruik je als je zelf vindt dat iets moet:
I must lose some weight.
I must get a new haircut. 
I must book a hotel for my trip next week.

Slide 8 - Tekstslide

Must or have to?
Have to gebruik je als je iets moet van iemand anders.

Dad said I have to be home by eleven.
We have to hand in the project next Wednesday.
Mike can't come because he has to work tomorrow.


Slide 9 - Tekstslide

can/could or be able to
Can gebruik je als iets mogelijk of toegestaan is. Ook gebruik je can als iemand iets kan doen.

You can park your car here.
Demi can play the guitar.

Slide 10 - Tekstslide

can/could or be able to
Could  is de verleden tijd van can . Je gebruikt het als iemand iets kon in het verleden.
You could see the whole city from the Eiffel Tower. 

Het is ook beleefder dan can:
Could you please tell me where I can find a supermarket?

Slide 11 - Tekstslide

can/could or be able to
Can en could kun je dus alleen in de tegenwoordige of verleden tijd gebruiken. Als je in een andere tijd wil zeggen dat je iets kan moet je be able to gebruiken:

He won't be able to come to school next week. (future)
She has never been able to walk. (present perfect)

Slide 12 - Tekstslide

Now do the exercises on page 28 +29
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

A: Watching
Exercise 5: Before watching
Exercise 6: During watching
Exercise 7: After watching
Exercise 8: Vocabulary                                pages 30 - 31

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

40
1)Exercise 21 
page 40 listening

2) Listen to the Stone

Slide 19 - Tekstslide

What would you say about this?
Use stone 1 
page 42

Slide 20 - Tekstslide

What would you say about this?
Use stone 1
page 42

Slide 21 - Tekstslide

What would you say about this?
Use stone 1
page 42

Slide 22 - Tekstslide

What would you say about this?
Use stone 1
page 42

Slide 23 - Tekstslide

What would you say about this?
Use stone 1
page 42

Slide 24 - Tekstslide

Page 42
timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Play the game -in pairs
Think of an activity but don't tell anyone yet. Write down how to prepare for this activity . Use Stone 1 and Theme words.
Can we guess the activity? 
They will all be read out in class by me
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Lesson plan
Work on grammar !

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

prepositions (voorzetsel)
by
manieren van vervoer
with
machines, apparaten, gereedschap
of
als iets deel uitmaakt van iets anders
with
als dingen of personen bij elkaar zijn
to
fysieke connecties
from
waar iets of iemand vandaan komt

Slide 30 - Tekstslide

across, around, away from, down, from, into, off, over, through, to
in welke richting iets of iemand zich beweegt

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video