1. As-tu recu
une invitation pour l'anniversaire de Claire?
Heb je een uitnodiging gehad voor de verjaardag van Claire?
2. Ce sont des grands amis; ils n'ont jamair eu une dispute.
Dit zijn beste vrienden zij hebben nooit een ruzie gehad.
3. Cette fille est très polie. Elle a eu une bonne éducation.
Dit meisje is erg beleefd. Zij heeft een goede opvoeding gehad.
4. Nous sommes tous invités au mariage de Patrick et Mélanie.
Wij zijn allemaal uitgenodigd op de bruiloft van Patrick en Mélanie.
5. Son copain ne peut par venir. Peux-tu l'accompagner?
Zijn vriend kan niet komen. Wil jij meegaan met hem?