BSR 08/04 2t Grammatica ZD §6 meewerkend voorwerp

Open je boek alvast op blz. 208-209.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§6: Meewerkend voorwerp
Voordat we beginnen:
WELKOM 2T
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
2:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek alvast op blz. 208-209.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§6: Meewerkend voorwerp
Voordat we beginnen:
WELKOM 2T
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt de persoonsvormen in samengestelde zinnen herkennen.
  • Je kunt het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Herhaling paragraaf 2 en 4
  • de uitleg behandelen van
    paragraaf 6 (en hierbij aantekeningen maken);
  • opdrachten van paragraaf 6: meewerkend voorwerp maken.
  • gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 5 - Tekstslide

Benoem het *zinsdeel*.

Waar *staat* die nieuwe auto?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
persoonsvorm, maar tegelijk ook werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 6 - Quizvraag

Benoem het *zinsdeel*.

De winnaar krijgt *een gouden medaille*.
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
persoonsvorm, maar tegelijk ook werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het *zinsdeel*.

We *kunnen* deze week sneeuw en kou *verwachten*.
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

Tess en Amy hebben gisteren een boomhut gebouwd.
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Onderwerp
Ander zinsdeel
een boomhut
Tess en Amy
gisteren
hebben gebouwd

Slide 9 - Sleepvraag

§4 Samengestelde zinnen
blz. 204-205

Slide 10 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  • In teksten kunnen enkelvoudige en samengestelde zinnen staan. Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm. Als je twee enkelvoudige zinnen aan elkaar plakt, krijg je een samengestelde zin. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.

Slide 11 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Enkelvoudige zinnen
Samengestelde zinnen
Hakan kiest de muziek uit.
Britt maakt de hapjes.
Hakan kiest de muziek en Britt maakt de hapjes.
Ik fluit een liedje.
Ik fiets naar school.
Ik fluit een liedje, terwijl ik naar school fiets.
Het gaat morgen regenen.
De sportdag is uitgesteld.
Omdat het morgen gaat regenen, is de sportdag is uitgesteld.
In een samengestelde zin staat ook een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen aan elkaar plakt. Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus. Vaak staat het voegwoord tussen de twee zinnen, maar het kan ook vooraan staan. Een voegwoord geeft een verband aan.

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen?

Terwijl in het hele stadion werd gejuicht, bleef het in vak F stil.
A
werd
B
gejuicht
C
bleef
D
stil

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Liza heeft de hele middag huiswerk gemaakt, zodat ze vanavond serie kan kijken.
A
gemaakt
B
heeft
C
kijken
D
kan

Slide 14 - Quizvraag

§6 Meewerkend voorwerp
blz. 208-209.

Slide 15 - Tekstslide

Het meewerkend
In zinnen met een lijdend voorwerp (lv) kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan.
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het is vaak een mens of een dier. Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (antwoorden, beloven, uitleggen) of met ‘geven’ (overhandigen, betalen). 
voorwerp (mv)

Slide 16 - Tekstslide

Het meewerkend
  • Let op: niet elke zin heeft een meewerkend voorwerp!
  • Het mv is namelijk het antwoord op de vraag: aan of voor wie + wg + ow + lv?
    Wij hebben mijn neefje voor zijn verjaardag een bioscoopbon gegeven.
    Aan of voor wie hebben wij een bioscoopbon gegeven? -> mijn neefje.
voorwerp (mv)

Slide 17 - Tekstslide

Beschrijf in één zin wat er gebeurt op deze drie afbeeldingen.
Gebruik in de zin het werkwoord ‘geven’ of het werkwoord ‘krijgen’.

Slide 18 - Open vraag

Bekijk je eigen zin en benoem de zinsdelen?

Houd deze volgorde aan:
pv - zinsdeelstrepen - ow - wg - lv - mv.

Slide 19 - Open vraag

Uitlegfilmpje!

Slide 20 - Tekstslide

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp.

1. Elke donderdag mailt de trainer alle spelers het speelschema voor het weekend.
OW =                                                          WG = 
LV =                                                            MV =
2. Tessa moest haar ID-kaart laten zien aan de bewaker.
OW =                                                       WG =
LV =                                                          MV =
Twee zinnen ontleden
timer
4:00

Slide 21 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5 Grammatica zinsdelen, §6: Meewerkend voorwerp. Opdracht 2 t/m 4.
(blz. 208-209).
Hoe?
Zelfstandig. Maak de opdrachten via de online methode.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. 
Klaar?
Oefen verder in de online trainer met paragraaf 
2, 4 of 6.
Oefenen (huiswerkopdrachten)
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

  • Je kunt de persoonsvormen in samengestelde zinnen herkennen.
  • Je kunt het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer kun je de vraagproef niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 24 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is.

Slide 25 - Open vraag

Wat is de functie van een meewerkend voorwerp binnen een zin?

Slide 26 - Open vraag

Zo meteen zal Jorrit ons de spelregels van Catan uitleggen.
Benoem het zinsdeel *ons*.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 27 - Sleepvraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 28 - Tekstslide