Uitleg Werkwoorden op S klank

werkwoorden

met stam op -s, -ß, -z
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

werkwoorden

met stam op -s, -ß, -z

Slide 1 - Tekstslide

Doel:

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Ik weet hoe ik onregelmatige werkwoorden met een stam op -s, -ß of -z moet vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je ook alweer de stam van het werkwoord?

Slide 3 - Open vraag

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden met stam op -s, -ß of -z
werkwoord: reisen, stam:reis
ich reis e
du reis t
er/sie es reis t
wir reis en
ihr reis t
sie reis en
Sie reisen

Slide 5 - Tekstslide

sitzen
werkwoord: sitzen, stam:sitz
ich sitz e
du sitz t
er/sie es sitz t
wir sitz en
ihr sitz t
sie sitz en
Sie sitz en

Slide 6 - Tekstslide

heißen
werkwoord: heißen, stam: heiß
ich heiß e
du heiß t
er/sie es heiß t
wir heiß en
ihr heiß t
sie heiß en
Sie heiß en

Slide 7 - Tekstslide

Er kauf..... eine Cola
A
kauft
B
kaufe
C
kaufst
D
kaufen

Slide 8 - Quizvraag

Wir sitz...... im Bus
A
sitze
B
sitzt
C
sitzen
D
sitzst

Slide 9 - Quizvraag

Pieter ha..... keine Zeit
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 10 - Quizvraag

Rei........ du morgen nach Italien?
A
reise
B
reist
C
reisen
D
reisst

Slide 11 - Quizvraag

Wie hei....... das Mädchen?
A
heiße
B
heißen
C
heißt
D
heißst

Slide 12 - Quizvraag

Der Junge spiel...... Fußball
A
spielt
B
spiele
C
spielst
D
spielen

Slide 13 - Quizvraag