Maandag 7 december 2020
1 / 31
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat is technologie?
A
mensen
B
een helm
C
internet en apparaten
D
boeken
Slide 5 - Quizvraag
Wat is
een apparaat?
een apparaat?
A
een app
B
iets met een stekker
C
een grote machine
Slide 6 - Quizvraag
afstand
Welke zin is goed?
Welke zin is goed?
A
De afstand van de jongen is 1.70 meter
B
Ik moet 40 minuten fietsen naar school. De afstand is groot.
C
De afstand is erg lekker.
D
De afstand loopt op de straat
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent
alles?
alles?
A
veel mensen
B
alle mensen
C
veel dingen/spullen
D
alle dingen/spullen
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent
de app?
de app?
A
een soort dier
B
een spel op de computer
C
een programma op je mobiele telefoon, of een bericht van whatsapp
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Maak een zin met....
afstand
afstand
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met....
de app
de app
Slide 12 - Open vraag
Maak een zin met....
alles
alles
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
De film is van vroeger.
Wat is goed?
Wat is goed?
A
De film heeft kleuren.
B
De film is in zwart/wit.
C
De film heeft een beetje kleur en is een beetje zwart/wit
Slide 16 - Quizvraag
Charlie Chaplin heeft pauze.
Wat doet hij in de pauze?
Wat doet hij in de pauze?
A
Hij gaat plassen.
B
Hij gaat koffie drinken
C
Hij gaat roken.
D
Hij gaat slapen.
Slide 17 - Quizvraag
Welke genre is deze film?
A
actie
B
komedie
C
romantisch
D
Bollywood
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
varen
Hij _____ morgen het meer op.
Hij _____ morgen het meer op.
A
vaar
B
vaart
Slide 20 - Quizvraag
betekenen
Je _______vandaag alles voor haar.
Je _______vandaag alles voor haar.
A
betekend
B
beteken
C
betekent
D
betekenenenenenen
Slide 21 - Quizvraag
bedoelen
Die man __________het allemaal goed.
Die man __________het allemaal goed.
A
bedoeld
B
bedoelt
C
bedoeldt
D
bedoel
Slide 22 - Quizvraag
lopen
Ik _________ naar huis.
Ik _________ naar huis.
A
lopend
B
loop
C
loopt
D
lopen
Slide 23 - Quizvraag
lopen
Jij ______________ naar school.
Jij ______________ naar school.
A
loopt
B
lope
C
loop
D
lopt
Slide 24 - Quizvraag
Ik......................... naar school
A
fietst
B
fietsen
C
fiets
D
fietstest
Slide 25 - Quizvraag
doen
Hij ____________ de afwas.
Hij ____________ de afwas.
A
doe
B
doent
C
doetst
D
doet
Slide 26 - Quizvraag
ontsnappen
De man ___________ uit de gevangenis
De man ___________ uit de gevangenis
A
ontsnapd
B
ontsnap
C
ontsnapt
D
ontsnapdt
Slide 27 - Quizvraag
Nu een moeilijke.... Kijk goed!
branden
Het huis __________helemaal af.
branden
Het huis __________helemaal af.
A
brant
B
brand
C
brandd
D
brandt
Slide 28 - Quizvraag
vallen
Het meisje _______ van haar step.
A
valt
B
val
C
vald
D
valdt
