Hoofdstuk 10, paragraaf 1

Een fietser trapt krachtig op zijn pedalen. De lucht en de weg zorgen voor een tegenwerkende kracht. De fietser voelt weerstand.

Wat gebeurt er als de wielrenner stopt met trappen en er geen weerstand is?
A
Dan staat de fiets in één keer stil.
B
Dan wordt de snelheid langzaam kleiner.
C
Dan gaat de fietser met dezelfde snelheid door.
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een fietser trapt krachtig op zijn pedalen. De lucht en de weg zorgen voor een tegenwerkende kracht. De fietser voelt weerstand.

Wat gebeurt er als de wielrenner stopt met trappen en er geen weerstand is?
A
Dan staat de fiets in één keer stil.
B
Dan wordt de snelheid langzaam kleiner.
C
Dan gaat de fietser met dezelfde snelheid door.

Slide 1 - Quizvraag

Hoofdstuk 10 -
Vervoer en Veiligheid


- Aan de slag met paragraaf 10
- Hoe staat het met de knikkerbaan? (afspraken maken)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Hoe ontstaat beweging?
Je hebt een kracht nodig, bijvoorbeeld spierkracht of zwaartekracht.




Bij een auto levert een motor de kracht voor de beweging. 

Slide 4 - Tekstslide

Welke kracht gebruikt de parachutist om weer beneden te komen?
A
spierkracht
B
zwaartekracht
C
windkracht
D
motorkracht

Slide 5 - Quizvraag

Welke kracht gebruikt de wielrenner hier om vooruit te komen?
A
zwaartekracht
B
windkracht
C
spierkracht
D
motorkracht

Slide 6 - Quizvraag

Welke krachten werken op een fiets?

Slide 7 - Tekstslide

Welke krachten werken tegen?

Als je stopt met trappen tijdens het fietsen, ga je steeds langzamer. De luchtweerstand remt je af. 
Het lijkt net een tegenwind. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke krachten werken tegen?

Ook de rolweerstand van je wielen remt je af. 
Op een ruwe ondergrond is de rolweerstand groot. 

                                                                         Luchtweerstand en rolweerstand zijn wrijvingskrachten.
Ze werken een beweging tegen. 

Slide 9 - Tekstslide

Welke wrijvingskracht wordt heel groot als een auto uit de Formule 1 in de grindbak terecht komt?
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 10 - Quizvraag

Welke wrijvingskracht is het grootst bij parachutespringen?
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 11 - Quizvraag

Welke krachten werken tijdens het fietsen? 

Versnellen: je spierkracht ( lange rode pijl vooruit)  is groter dan je wrijvingskracht. ( kortere rode pijl achteruit)

Constante snelheid: Allebei de pijlen zijn gelijk. De spierkracht is gelijk aan de wrijvingskracht. 

Remmen: De wrijvingskracht (lange rode pijl achteruit) wordt groter. Je spierkracht is op dat moment 0, je stopt namelijk met trappen. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de beste manier om snel te stoppen met een fiets?
A
stoppen met trappen, dan stop je vanzelf
B
remmen met alleen de rem op het voorwiel
C
remmen met alleen de rem op het achterwiel
D
remmen met beide remmen

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag..
B2: LET OP WERKBOEK 2B!!
- Paragraaf 10.1 op blz. 9 t/m 13 van werkboek 2B. 
- Test Jezelf op blz. 14
- Kijk alles goed na met het nakijkboekje en verbeter het in je werkboek.




Slide 14 - Tekstslide

K2: Overbrengverhouding

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag..
25 mei K2C: 
- Paragraaf 10.1 op blz. 89 t/m 91 lezen.
- Maak opgaven 2 t/m 7 en 13 t/m 16. De andere opgaven hoef je niet te maken van paragraaf 1.
- Kijk alles goed na met het nakijkboekje en verbeter het in je werkboek.
Vergeet niet om je spel in te leveren!




Slide 16 - Tekstslide