Grammatica zinsontleding extra uitleg

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.
Vooral aandacht voor: lv, mv
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.
Vooral aandacht voor: lv, mv

Slide 1 - Tekstslide

Het gezegde in een zin
Elke zin heeft een gezegde. Het gezegde geeft aan wat er gebeurt in de zin of wat iemand of iets is.
Is er sprake van een handeling (een doe-zin) dan heb je een werkwoordelijk gezegde. Een werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
Is er sprake van een toestand (een zijn-zin) dan heb je een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit werkwoorden én een ander woord/andere woorden (bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden). 

Slide 2 - Tekstslide

Het stappenplan:

1. Onderstreep de persoonsvorm

2. Verdeel de zin in zinsdelen

3. Zoek en benoem het gezegde (elke zin heeft een gezegde, kan werkwoordelijk of naamwoordelijk zijn)

4. Zoek en benoem het onderwerp (bijna in alle zinnen, behalve bij gebiedende wijs)

5. Zoek en benoem het lijdend voorwerp (niet in alle zinnen)

6. Zoek en benoem het meewerkend voorwerp (niet in alle zinnen)
7. Zoek en benoem het voorzetselvoorwerp (niet in alle zinnen)

8. Benoem de bijwoordelijke bepalingen (blijven over als je alles goed benoemt hebt, kan meer dan één zijn)

Slide 3 - Tekstslide

Op veel plaatsen / was / het ijs / niet dik genoeg.
Deze zin bevat een..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Afgelopen weekend / hebben / veel mensen / geschaatst.
Hebben geschaatst =
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Voert de handeling niet uit, maar ondergaat de handeling
    vb: De keeper stopt de bal.
    De keeper handelt = onderwerp
    de bal wordt gestopt, ondergaat dus de handeling = lv 
  • Je kunt de volgende vraag stellen: wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
    Wie of wat stopt de keeper?

Slide 6 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling en kan dus alleen voorkomen in een zin met een wg (een doe-zin).
  • Een lijdend voorwerp geeft nooit een maat, prijs, gewicht of tijd aan.
    vb. Deze appels kosten drie euro.  
    Drie euro is geen lv, want geeft antwoord op de vraag hoeveel de appels kosten. 

Slide 7 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
    vb. Hij speelt met de hond in de sneeuw.  
    Met de hond is geen lv, want begint met een voorzetsel.

Er staat dus niet in elke zin een lijdend voorwerp! 
(hangt af van het werkwoord)

Slide 8 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (mv)
Sommige werkwoorden geven een handeling aan waarbij iemand (of iets) iets ontvangt. 
vb. Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
ik voer de handeling uit = onderwerp
een kaart ondergaat de handeling (wordt gestuurd) = lv
mijn oma ontvangt de kaart = meewerkend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
  • Je kunt het mv vinden door de volgende vraag te stellen: 
    aan wie of voor wie + onderwerp + werkwoordelijk gezegde (+ lv)
    Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
    Aan wie stuur ik een kaart?
  • Voor een mv, staat (of kan staan) het voorzetsel aan of voor
    Ik / stuur / (aan) mijn oma / een kaart.
  • Let op! Het voorzetsel aan of voor geeft niet altijd een mv aan. Als het een plaats aangeeft en niet iemand die ontvangt, dan is het géén mv. 
    vb. Onze jassen hangen aan de kapstok.

Slide 10 - Tekstslide

De muziekleraar heeft mij een nieuw muziekstuk meegegeven.
A
mij = lv een nieuw muziekstuk = ond
B
mij = mv een nieuw muziekstuk = lv

Slide 11 - Quizvraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 12 - Quizvraag

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

Lijdend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen lv.
B
mijn oude juf
C
ik
D
een verjaardagskaart

Slide 13 - Quizvraag

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

meewerkend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen mv
B
mijn oude juf
C
voor haar verjaardag
D
een verjaardagskaart

Slide 14 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Ik speel met mijn hond in de sneeuw.

met mijn hond = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Veel mensen waren blij met alle sneeuw en het ijs.
met alle sneeuw en het ijs = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Veel mensen / waren / blij / met alle sneeuw en het ijs.
    ond                ng       ng       bwb

Het zinsdeel met alle sneeuw en het ijs is géén lijdend voorwerp:
- waren blij is een toestand en geen handeling, de zin bevat dus een ng
- in een zin met ng staat nooit een lv (een lv ondergaat immers een handeling)

Slide 18 - Tekstslide

Hij speelt graag met zijn hond in de sneeuw.
met zijn hond = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Hij / speelt  / graag / met zijn hond / in de sneeuw.
ond / wg / bwb / bwb /bwb

Het zinsdeel met zijn hond is géén lijdend voorwerp:
- de hond ondergaat de handeling niet;
- een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (en met is een voorzetsel)

Slide 20 - Tekstslide

Ik / hang / het schilderij / aan de muur.

aan de muur = mv
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag