woordenschat

Woordenschat
Stijlfiguren 


Opdracht 3.3 en 3.4
1 / 8
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 8 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Stijlfiguren 


Opdracht 3.3 en 3.4

Slide 1 - Tekstslide

Hyperbool
Een hyperbool is een sterke overdrijving, gebruikt om iets extra duidelijk of indrukwekkend te maken.

Voorbeeld:

"Ik heb een eeuw op je gewacht!"
(Je bedoelt gewoon dat je lang hebt gewacht.)

Slide 2 - Tekstslide

Pleonasme
Definitie: Een pleonasme is wanneer je een eigenschap noemt die al besloten ligt in het woord zelf. Het is dus een overbodige toevoeging.
Voorbeeld:
"Een ronde cirkel"
"Witte sneeuw"
(Cirkels zijn altijd rond, sneeuw is altijd wit.)

Slide 3 - Tekstslide

Metafoor 
 Een metafoor is een vergelijking zonder het woord 'als' of 'zoals'. Je vervangt iets door een ander beeld dat er op lijkt.

Voorbeeld:
"Die docent is een wandelende encyclopedie."
(Je bedoelt: hij/zij weet heel veel, maar je zegt het via een beeld.)

Slide 4 - Tekstslide

Personificatie 
Definitie: Bij een personificatie geef je iets levenloos of abstracts menselijke eigenschappen of handelingen.

Voorbeeld:
"De wind fluisterde zacht door de bomen."
(De wind kan natuurlijk niet echt fluisteren.)

Slide 5 - Tekstslide

Metoniem
Een metoniem is een stijlfiguur waarbij je iets benoemt via een ander, verbonden begrip, zonder expliciete vergelijking. Er is een logische relatie, zoals deel-geheel, oorzaak-gevolg, of materiaal-object.

Slide 6 - Tekstslide

Metoniem 
Voorbeelden:
"Hij heeft een Picasso in huis."
(Je bedoelt een schilderij van Picasso, maar noemt de maker.)
"Geef me nog een glaasje."
(Je bedoelt: de inhoud van het glas, niet het glas zelf.)
"Oranje won met 2-0."
(Je bedoelt: het Nederlandse elftal, niet letterlijk de kleur.)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Meer lessen zoals deze