Overzicht toetsstof Woordenschat

Leerdoelen PW Woordenschat HS 1 - 6
HS 1 Woordenschat: Woordbetekenissen vinden (1) 
- Je kent de vijf woordraadstrategieën (manieren om de betekenis van een woord te raden) en kunt ze toepassen.
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 2 Woordenschat: Figuurlijk taalgebruik
- Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
- Je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik
- Je kunt een uitdrukking opzoeken in het woordenboek
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 3 Woordenschat: Voorvoegsels
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels.
- Je kunt met behulp van deze voorvoegsels de betekenis van woorden vinden
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.



1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen PW Woordenschat HS 1 - 6
HS 1 Woordenschat: Woordbetekenissen vinden (1) 
- Je kent de vijf woordraadstrategieën (manieren om de betekenis van een woord te raden) en kunt ze toepassen.
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 2 Woordenschat: Figuurlijk taalgebruik
- Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
- Je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik
- Je kunt een uitdrukking opzoeken in het woordenboek
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 3 Woordenschat: Voorvoegsels
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels.
- Je kunt met behulp van deze voorvoegsels de betekenis van woorden vinden
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.



Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen PW Woordenschat HS 1 - 6
HS 4 Woordenschat: Achtervoegsels
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende achtervoegsels
- Je kunt de betekenis van woorden vinden met behulp van deze achtervoegsels
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 5 Woordenschat: Samenstellingen
- Je weet wat samenstellingen zijn en wat het belangrijkste deel van een samenstelling is.
- Je kunt de betekenis van een samenstelling opzoeken in een woordenboek
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

HS 6 Woordenschat: Woordbetekenissen vinden (2)
- Je kunt de betekenis van een onbekend woord in een tekst vinden door een woordraadstrategie toe te passen.
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.


Slide 2 - Tekstslide

HS 1: Woordenschat
Woordbetekenissen vinden
  • - Je kent de vijf woordraadstrategieën (manieren om de betekenis van een woord te raden) en kunt ze toepassen.
  • - Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

Slide 3 - Tekstslide

5 woordraadstrategieën
- Zoek een synoniem
- Zoek een omschrijving of definitie
- Zoek een voorbeeld
- Zoek een tegenstelling
- Zoek een bekend woorddeel

Slide 4 - Tekstslide

SYNONIEM

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.

Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.

Slide 5 - Tekstslide

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

neertellen - betalen

uitgave - editie

Slide 6 - Tekstslide

OMSCHRIJVING

Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.


Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit afgeleid worden.



Slide 7 - Tekstslide

OMSCHRIJVING - voorbeelden


journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant


actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is

Slide 8 - Tekstslide

VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 9 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 10 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan

een dubbele punt (:)



Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 11 - Tekstslide

TEGENSTELLING

Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Slide 12 - Tekstslide

TEGENSTELLING - voorbeeld


goedkoop - duur

begrijpelijk - onbegrijpelijk

koud - warm

bang - dapper



Slide 13 - Tekstslide

BEKEND WOORDDEEL

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.


- samenstellingen

- woorden met voorvoegsel

- woorden met achtervoegsel


Slide 14 - Tekstslide

BEKEND WOORDDEEL 
voorbeeld


- samenstellingen: vleesvervanger. Je kent de woorden vlees en vervanger. Je kunt raden wat vleesvervanger betekent.

- woorden met voorvoegsel: ongezond. On betekent niet, dus ongezond betekent niet gezond.

- woorden met achtervoegsel: gevoelloos. -loos is hetzelfde als zonder. Gevoelloos betekent zonder gevoel.


Slide 15 - Tekstslide

HS 2: Woordenschat
FIGUURLIJK TAALGEBRUIK 

- Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

- Je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik

- Je kunt een uitdrukking opzoeken in het woordenboek

- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.


Slide 16 - Tekstslide

In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen. Dit noemen we ook wel uitdrukkingen of beeldspraak.


Door beeldspraak te gebruiken maak je nóg beter duidelijk wat je bedoelt.


- Je kamer is een rommel.

- Je kamer is een zwijnenstal.




Slide 17 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 18 - Tekstslide


Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.


Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.



Slide 19 - Tekstslide

Er kwam geen kip naar de training


LETTERLIJK




Er kwam geen kip naar de training


FIGUURLIJK


Slide 20 - Tekstslide

Er kwam geen kip naar de training


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de training



Er kwam geen kip naar de training


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de training

Slide 21 - Tekstslide

UITDRUKKINGEN

- Een combinatie van woorden die samen een eigen,

vaak figuurlijke, betekenis hebben


- Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking. 

Eerste zelfstandige naamwoord. 

Slide 22 - Tekstslide

HS 3 Woordenschat
VOORVOEGSELS
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels.
- Je kunt met behulp van deze voorvoegsels de betekenis van woorden vinden
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

Slide 23 - Tekstslide

Voorvoegsels
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel
Bijvoorbeeld: De heropening van de winkel was een succes. 
Her betekent opnieuw. Heropenen is dus: opnieuw openen.


Een voorvoegsel kan je helpen de betekenis van het woord te vinden. Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:
non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = weer, opnieuw
ex- = niet meer, van vroeger
inter- = tussen (twee of meer gebieden)

Slide 24 - Tekstslide

HS 4 Woordenschat:
ACHTERVOEGSELS
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende achtervoegsels
- Je kunt de betekenis van woorden vinden met behulp van deze achtervoegsels
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

Slide 25 - Tekstslide

Achtervoegsels

Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden. 

Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo. Beoefen+aar = iemand die taekwondo beoefent.
Veel voorkomende achtervoegsels zijn:

-aar --> leraar  (ler+aar) = iemand die je iets leert
-lijk --> openlijk (open+lijk) = op een duidelijke manier
-heid --> eerlijkheid (eerlijk+heid) = het eerlijk zijn
-teit --> brutaliteit (brutaal+teit) = het brutaal zijn
-baar --> voelbaar (voelen+baar) = het is te voelen
-atie --> demonstratie (demonsteren+atie) = waarin gedemonstreerd wordt
-aard --> gierigaard (gierig+aard) iemand die gierig is
-isch --> allergisch (allergie+isch) = allergisch zijn voor iets
-ing --> eenling (een+ling) = iemand die in zijn eentje is
-ig --> dommig (dom+ig) = een beetje dom gedaan
-sel --> baksel (bak+sel) = dat wat gebakken is
-loos, --> waardeloos (waarde+loos) = zonder waarde
-vol, --> hoopvol (hoop+vol) = met veel hoop
 -lijks -->wekelijks (week+lijks) = elke week

Slide 26 - Tekstslide

HS 5 Woordenschat
SAMENSTELLINGEN
- Je weet wat samenstellingen zijn en wat het belangrijkste deel van een samenstelling is.
- Je kunt de betekenis van een samenstelling opzoeken in een woordenboek
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

Slide 27 - Tekstslide

SAMENSTELLINGEN
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. Het laatste woord van een samenstelling is het belangrijkst. Dat bepaalt de betekenis.

Bijvoorbeeld:
Een winterjas is een soort jas: een jas die je in de winter draagt. 
Een leesbril is een soort bril: een bril waarmee je kunt lezen.


Gebruik een woordenboek als je de betekenis niet zelf kunt bedenken. Soms staat een samenstelling niet in het woordenboek. Je kunt dan bij het laatste deel van de samenstelling kijken. 

Bijvoorbeeld:
-Bij de meeste pretparken krijg je groepsreductie. 
Je kijkt dan in het woordenboek bij reductie (= korting).

Slide 28 - Tekstslide

HS 6 Woordenschat
Woordbetekenissen vinden (2)
- Je kunt de betekenis van een onbekend woord in een tekst vinden door een woordraadstrategie toe te passen.
- Je kent alle woorden en uitdrukkingen die behandeld zijn in deze paragraaf.

Slide 29 - Tekstslide

HS 6 Woordenschat
Woordbetekenissen vinden (2)
Je hebt geleerd dat er een aantal manieren is om de betekenis van een onbekend woord in een tekst te zoeken:
- Zoek in de tekst naar een synoniem.
- Zoek in de tekst naar de betekenis.
- Zoek in de tekst naar een voorbeeld.
- Zoek in de tekst een tegenstelling.
- Zoek in het woord dat je niet kent een bekend woorddeel. Let op voor- en achtervoegsels.
- Zoek (een deel van) het woord in het woordenboek. Kies de betekenis die in de tekst past.

Let op: Woorden hebben soms een figuurlijke betekenis. Vaak kun je die betekenis wel raden, maar je vindt hem ook in het woordenboek. 

Slide 30 - Tekstslide