Wat is het NG in de volgende zinnen?
1. Ik ben voetballer.
2. Mijn moeder is dertig jaar.
3. Zij is de liefste docent op school.
4. Ik ben altijd al voetballer geweest.
5. Mijn vriend was erg tevreden met zijn cadeau.
6. Hij lijkt erg rijk.
7. Hij is de beste voetballer ooit.
8. De leraar was blij met de cijfers van de studenten.