1ha chapitre 5 - het bijvoeglijk naamwoord (H)

Planning du jour
Grammaire (H) Het bijvoeglijk naamwoord
Au travail
Français en classe
Terugblik + Focusleren
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning du jour
Grammaire (H) Het bijvoeglijk naamwoord
Au travail
Français en classe
Terugblik + Focusleren

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
1. Zet de zinnen in de passé composé (voltooide tijd)
A.   Elle parle français.
B.   Ils aiment les macarons. 

2. Vertaal. 
1. Wij hebben geholpen. 

3. Vertaal het bvnw. tussenhaakjes & pas het aan: 
A. Il a les yeux (groen).
B. Vous avez les cheveux (blond).
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
1. Zet de zinnen in de passé composé (voltooide tijd)
A.   Elle a parlé
B.   Ils ont aimé les macarons. 

2. Vertaal. 
1. On a aidé / Nous avons aidé.

3. Vertaal het bvnw. tussenhaakjes & pas het aan: 
A. Il a les yeux VERTS. 
B. Vous avez les cheveux BLONDS.
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
1. Zet de zinnen in de goede volgorde.

A.   a - les lunettes - porté - elle
B.   le lapin - au foot - joué - a
C.   invité - a - les amis - on - pour mon anniversaire
D.   regardé - a - Elsa - sur son portable

2. Vertaal de zinnen A t/m D in het Nederlands. 
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik
A.   Elle a porté les lunettes. 
- Zij heeft de bril gedragen

B.   Le lapin a joué au foot. 
- Het konijn heeft gevoetbald. 

C.   On a invité les amis pour mon anniversaire.
- Wij hebben (de) vrienden uitgenodigd voor mijn verjaardag.
D.   Elsa a regardé sur son portable. 
- Elsa heeft op haar telefoon gekeken


Slide 5 - Tekstslide

Focusleren
chapitre 5 
zie Magister. 
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Français en classe
1. Classe   2. Matières
3. Heure    4. Prof > sévère, sympa       
5. Matière préferée 
6. Tu as une bonne note en .... ?
7. C'est quand ton anniversaire?

9. Tu as passé un bon weekend?
- Oui, j'ai logé chez 'Sanne'.

timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
(Nederlands)

Slide 8 - Woordweb

Het bijvoeglijk naamwoord
Le livre > le livre est grand-.

La trousse > La trousse est grande.

Les livres > Les livres sont grands.

Les trousses > Les trousses sont grandes. 

Slide 9 - Tekstslide

Lève-toi si (sta op als) ........
  • Tu as un stylo bleu
  • Tu as une trousse bleue
  • Tu as les yeux bleus
  • Tu as les lunettes bleues  

Regarde à la page 36



timer
3:00

Slide 10 - Tekstslide

Quiz
Let op! 
1. Tel hoeveel van de 6 vragen jij goed had. 
2. Er zit een timer van 20 sec. op elke vraag.

Slide 11 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

La piscine est ....
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 12 - Quizvraag

La piscine est bleue

Slide 13 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Les lunettes sont ....
A
noir
B
noire
C
noirs
D
noires

Slide 14 - Quizvraag

Les lunettes sont noires

Slide 15 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

C'est un T-shirt ....
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 16 - Quizvraag

C'est un T-shirt vert-

Slide 17 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Ma copine est....
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 18 - Quizvraag

Ma copine est petite

Slide 19 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Le sac à dos est ....
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 20 - Quizvraag

Le sac à dos est vert-

Slide 21 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Mes amis sont ....
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 22 - Quizvraag

Mes amis sont grands

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel had je goed?
1
2
3
4
5
6
niks

Slide 24 - Poll

5/6 Goed?
Maken: 30e, 31abcd
Klaar = Quizlet
3/4 Goed?
Maken: 30abe, 31abcd
Klaar = Quizlet
0/1/2 Goed?
Langere instructie van de docent.

Maken: 4abc blz. 127/128
Klaar = Quizlet

Slide 25 - Tekstslide

     Au travail
30a. Lees de zinnen en onderstreep de zes bvnw.
30b. Beantwoord in het Nederlands.
30c. Lees de grammatica opnieuw.
30d. Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.
30e. Bekijk het plaatje en maak de zinnen met de juiste kleuren in het Frans. 

31a. Lees het nieuwe grammatica blokje. 
31b. Maak de zinnen compleet. Olivier est français > Olivia est française
31c. Zet in het meervoud.
31d. Vertaal.
Klaar? = QUIZLET
timer
2:00

Slide 26 - Tekstslide

     Vooruitblik
Neem een foto/tekening van je huisdier mee. (niet telefoon)
Beschrijf jouw huisdier in 5/6 zinnen. 
(soort, naam, leeftijd, uiterlijk én karakter + 1x 'mon/ma/mes')
1. J'ai un chien / un chat / un lapin.
2. Il/elle s'appelle .... 
3. Il/elle a .... ans
4. Il/elle a le poil (de vacht) doux (zacht) et les yeux bleus. 
5. Mon chien est très actif et gentil. 

Slide 27 - Tekstslide