42. TAALTOETS blok 5 week 3 - Taaltoets

WELKOM BIJ DE OEFENTOETS
TAAL
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WELKOM BIJ DE OEFENTOETS
TAAL

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
balustrade
B
bordes
C
gehucht
D
ventileren

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het eigeel zit ....
A
binnenin
B
ginds
C
bovenuit
D
bovenin

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
de ventilatie
B
de huisvesting
C
het bordes
D
de balustrade

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
chemische stof
B
molecuul
C
observatie
D
wetenschapper

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
molecuul
B
onthullen
C
observatie
D
laboratorium

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het haakje zit aan ....
A
het uiteinde
B
het binnenste
C
er tegenop
D
het buitenste

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort erbij?

Ik wil wat frisse lucht en doe het raam open.
A
de verblijfplaats
B
verblijven
C
ventileren
D
betreden

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort erbij?

Het is het kleinste dorpje van Nederland.
A
gehucht
B
appartementencomplex
C
verblijfplaats
D
begane grond

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort erbij?

De namen van de beste drie zwemmers werden bekend gemaakt.
A
onderzoek
B
onthullen
C
uitvoeren
D
experiment

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het kleinste deeltje van een stof.
A
raadplegen
B
selecteren
C
de bijdrage
D
molecuul

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent EXPERIMENT?


A
een proef om te kijken hoe iets werkt.
B
het kleinste deeltje van een stof.
C
iets bekend maken dat eerst geheim was
D
ergens goed en lang naar kijken

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent BEGANE GROND?


A
een groot gebouw dat bestaat uit meerdere woningen
B
een plek waar je woont
C
de beneden verdieping
D
een klein dorpje

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent AAN WEERSZIJDEN?


A
aan de binnenkant
B
uitstekend boven iets anders
C
dichtbij of naast elkaar liggen
D
aan beide kanten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent WETENSCHAPPELIJK?


A
alles wat te maken heeft met kennis over een onderwerp
B
veel kennis over een onderwerp.
C
iets maken of doen.
D
ergens goed en lang naar kijken.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.

Een voltooid deelwoord eindigt op: 
Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord?

Wie is er gisteren naar huis gelopen?
A
is
B
naar huis
C
gisteren
D
gelopen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord?

Wie heeft het huiswerk meegenomen.
A
heeft
B
het huiswerk
C
meegenomen
D
wie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier het voltooid deelwoord?

Ze hebben gisterenavond samen macaroni gegeten
A
Ze
B
hebben
C
macaroni
D
gegeten

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
geverhuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van de deze zin? - De gebraden kip is erg lekker geworden.
A
gebraden
B
gebraden & geworden
C
geworden
D
Er is geen voltooid deelwoord.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd
C
bereken

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden
A
geantwoord
B
geantwoordt
C
geantwoort
D
beantwoord

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd
C
verjaagd
D
verjaagt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het bijwoord

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden
Een bijwoord lijkt op een bijvoeglijk naamwoord, maar dan zegt het iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.

Bijvoorbeeld:
Dat shirt past goed.
Ik vind die jurk heel mooi.
Deze broek past ontzettend slecht.


Slide 27 - Tekstslide

Het bijwoord goed zegt wat over het werkwoord passen.

Het bijwoord heel zegt wat over het bijvoeglijk naamwoord mooi.

Het bijwoord ontzettend zegt wat over het bijwoord slecht.
- geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Wij hebben ons goed vermaakt tijdens de IMC les.
A
hebben
B
goed
C
tijdens
D
IMC les

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Morgen vlieg ik naar Portugal.
A
Morgen
B
vlieg
C
ik
D
Portugal

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Dat vind ik een bijzonder mooie film.
A
dat
B
film
C
mooie
D
bijzonder

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

We blijven binnen omdat het sneeuwt.
A
we
B
blijven
C
binnen
D
omdat

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DE KOMMA
 Bij en en of plaats je geen komma.

Bij maar en want plaats je wel een komma.
Ook bij alle voegwoorden plaats je  een komma.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voegwoord?
Mijn vriend bleef altijd van mijn tikkels af, want hij heeft een hekel aan harde snoepjes.
A
Vriend
B
tikkels
C
want
D
een

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne heeft zich gedoucht, ............. ze op de boerderij heeft gespeeld.

Welk voegwoord past het best op het stippellijntje?
A
zodat
B
nadat
C
terwijl
D
totdat

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De auto staat voor het zebrapad, .................. de voetganger oversteekt.

Welk voegwoord past het best op het stippellijntje?
A
totdat
B
terwijl
C
zodat
D
nadat

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voegwoord past het best op het stippellijntje?

Martin vult het antwoord in, .................. hij er goed over heeft nagedacht.

A
......hij klaar is met het werk.
B
.......hij is begonnen.
C
.......hij er goed over heeft nagedacht.
D
........hij de vraag even snel had gelezen.

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit boek is van Emma.
Het is ......... boek.

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik de apostrof.
des middags

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De auto is van Burno.
Het is ......... auto.

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

GOED ZO!

Thema 5 - week 3
Maak de taaltoets

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies