Grammatica woordsoorten 1V les 2 blok 4

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welk lidwoord is onbepaald?
A
de
B
een
C
het

Slide 2 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een zin waarin het woord 'het' GEEN lidwoord is.

Slide 3 - Open vraag

Even kort
  • Lidwoorden staan voor een zn;
  • 'Een' is onbepaald (olw)
  • 'De' en 'Het' zijn bepaald (blw)

Slide 4 - Tekstslide

Voetballen is een populaire sport onder de jongeren in Nederland.

Hoeveel zn staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Voetballen is een populaire sport onder de jongeren in Nederland. 

Slide 6 - Tekstslide

In de boekenkast staan verschillende romans, zoals Hersenschimmen.

Hoeveel zn staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

In de boekenkast staan verschillende romans, zoals Hersenschimmen

Slide 8 - Tekstslide

Je kan altijd een lidwoord voor een zn zetten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord heeft altijd een enkelvoud- en een meervoudsvorm.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Eigennamen en aardrijkskundige namen zijn altijd zn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Even kort
  • Kan je een lidwoord voor zetten
  • vaak een enkelvoudsvorm en een meervoudsvorm (niet altijd!)
  • vaak een verkleinvorm (maar niet altijd)
  • Eigennamen en aardrijkskundige namen zijn ook zn

Slide 12 - Tekstslide

De voetbalwedstrijd tegen Groningen zal morgen later beginnen.

Hoeveel bn?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 13 - Quizvraag

De late voetbalwedstrijd was erg spannend.

Hoeveel bn?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 14 - Quizvraag

De late voetbalwedstrijd was erg spannend

Slide 15 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord kun je vervoegen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Groot - groter - grootst
stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap

Slide 17 - Tekstslide

Over welke woordsoort geeft een bijvoeglijk naamwoord extra informatie? Het ... ... [schrijf uit]

Slide 18 - Open vraag

Even kort
  • Een bn geeft informatie over een zn
  • Staat vaak voor het zn
    (de rode appel)
  • maar soms ook erachter (de appel is rood)
  • Bn kun je vervoegen. 

Slide 19 - Tekstslide

Tot nu toe gaat het best goed met het herhalen van de woordsoorten!
A
Helemaal mee eens
B
Eens
C
Niet mee eens, maar ook niet oneens
D
Oneens

Slide 20 - Quizvraag

Nieuwe woordsoort! (vz)

Slide 21 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
  • Woordsoort
  • Geeft plaats, tijd of reden / oorzaak aan


  • Kun je altijd voor de kast zetten
    voor, achter, onder, boven, over, tussen, naast etc.


  • Kun je altijd voor het feest zetten
    tijdens, na, gedurende, voor etc. 

Slide 22 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
  • Staat nooit alleen in een zinsdeel (juist vaak vooraan)
    In Nederland / geeft / men  / tijdens de feestmaand / veel geld / uit

  • Let op: als een vz bij een werkwoord hoort, is het geen vz
    Js kijkt de toets na. (hele ww = nakijken)
    Hij pakt de koekjes af. (hele ww = afpakken)

  • Klaar met het overnemen van de aantekening?
    --> Maak opdr. 14 (blz. 260)
timer
4:00

Slide 23 - Tekstslide

VOORZETSEL
Op
de
Domtoren
in
Utrecht
heb
je
een
prachtig
uitzicht.

Slide 24 - Sleepvraag

VOORZETSEL
We
gaan
naar
een
nieuw
gebouw
na
de
vakantie

Slide 25 - Sleepvraag

VOORZETSEL
Door
de
drukte
op
straat
botst
de 
vrouw
tegen
iemand
aan

Slide 26 - Sleepvraag

VOORZETSEL
Janet
haalt
haar
portemonnee
uit
het
zijvak
van
haar
rugzak

Slide 27 - Sleepvraag

VOORZETSEL
We
vertrekken
over
een
week
met
de
hele
familie

Slide 28 - Sleepvraag

VOORZETSEL
Meestal
rijden
niet
we
over
de
snelweg
tijdens
spits.
de

Slide 29 - Sleepvraag

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 30 - Woordweb

Een persoonlijk voornaamwoord:
  • verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken;
  • kun je in het meervoud of enkelvoud gebruiken;
  • is een apart zinsdeel (ow, lv of mv).

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Hun hebben vorige week de wedstrijd gewonnen.
A
juist
B
niet juist

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Video

Aan de slag
Grammatica woordsoorten
Blok 4
Opdracht 11, 12, 13, 14

Slide 37 - Tekstslide