Herhaling 2.3 en 2.4

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling voor toets
2.3 Een huur- of koopwoning?
en 
2.4 Consumeren en consuminderen?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?
Zijn er opdrachten, rekensommen of andere (toets)punten waar jullie tegenaan lopen?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
2 lesuren!

Herhaling van paragrafen 2.3 en 2.4
Maken en bespreken van rekensommen
Quiz 

Eventueel (extra) bespreken lastige stof

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.3: Een huur- of koopwoning?
Wat weet je nog?

Slide 5 - Woordweb

Wat voor rekendingen kunnen we krijgen?
De ___ bestaat uit de totale ___ naar woningen en het ___ van woningen. Veel huurwoningen zijn eigendom van een ___.
Als je te weinig inkomen hebt om de huur te betalen, kun je recht hebben op ___.
Bij de aankoop van een huis kun je een ___ inschakelen. Bij een bestaand huis betaal je naast de aankoopprijs ook ___. Pas als de ___ is ingeschreven in het ___ ben je officieel eigenaar van de woning. Als eigenaar van een woning betaal je aan de gemeente ___; dat is een klein percentage van de ___. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De woningmarkt bestaat uit de totale vraag naar woningen en het aanbod van woningen. Veel huurwoningen zijn eigendom van een woningcorporatie.

Als je te weinig inkomen hebt om de huur te betalen, kun je recht hebben op huurtoeslag.
Bij de aankoop van een huis kun je een makelaar inschakelen. Bij een bestaand huis betaal je naast de aankoopprijs ook kosten koper. Pas als de akte/verkoop is ingeschreven in het Kadaster ben je officieel eigenaar van de woning. Als eigenaar van een woning betaal je aan de gemeente onroerendezaakbelasting; dat is een klein percentage van de WOZ-waarde (Wet onroerendezaakbelasting). 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4: Consumeren of consuminderen?
Wat weet je nog?

Slide 8 - Woordweb

Zit hier ook rekenen in? Zo ja, wat dan?
Consumptie heeft negatieve gevolgen voor het milieu. Deze gevolgen noem je ___. De uitstoot van de CO2 veroorzaakt opwarming van de aarde. Dit noem je het ___.
De Europese Unie heeft verplicht dat er een ___ op apparaten, auto's en woningen zit. Een product dat milieuvriendelijk of diervriendelijk is geproduceerd, kan een ___ hebben. 
De nadelinge gevolgen die de samenleving heeft van milieuvervuiling, noem je ___ kosten. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptie heeft negatieve gevolgen voor het milieu. Deze gevolgen noem je milieuschade. De uitstoot van de CO2 veroorzaakt opwarming van de aarde. Dit noem je het broeikaseffect.
De Europese Unie heeft verplicht dat er een energielabel op apparaten, auto's en woningen zit. Een product dat milieuvriendelijk of diervriendelijk is geproduceerd, kan een keurmerk hebben.
 De nadelinge gevolgen die de samenleving heeft van milieuvervuiling, noem je maatschappelijke kosten. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen
Welke manieren van procent rekenen weten jullie nog?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingstabel
Percentageverschillen tussen bedragen

Slide 12 - Tekstslide

Samen op het bord schrijven

Verhoudingstabel: eerst naar 1%, dan naar juiste getal

Percentageverschillen:

deel/geheel*100%
(nieuw-oud)/oud*100%
verschil/vergelijkingsgetal*100%
Verhoudingstabel

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingstabel 1
Verhoudingstabel 2

Slide 17 - Tekstslide

De twee uitkomsten (nu niet gespecificeerd) kun je nu met elkaar vergelijken
Producten vergelijken: prijs
Een BMW kost € 54.500,- en een Audi € 47.750,-
Hoeveel procent is de BMW duurder dan de Audi?
Formule
Prijsverschil in % = verschil : prijs waarmee je vergelijkt x 100

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Producten vergelijken: prijs
Een BMW kost € 54.500,- en een Audi € 47.750,-
Hoeveel procent is de BMW duurder dan de Audi?
1)   € 54.500 - € 47.750                          ||            2)     € 6.750   
               € 47.750,-           x 100%            ||                    € 47.750  x 100%  

                                         3) 0,14136 x 100% = 14,14%

Slide 19 - Tekstslide

Dit is een makkelijk voorbeeld, aangezien auto's dezelfde hoeveelheid zijn: 1.

Het wordt lastig als je verschillende getallen wil vergelijken: gewicht bijvoorbeeld.
Nu zelf even proberen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk product is in verhouding goedkoper?
900 milliliter ijs voor € 3,28 of 465 milliliter ijs voor € 4,50


Slide 21 - Tekstslide

Hertog: 1 ml (3,28/900)= 0,00364
x 100 = 0,36
B&J: 1 ml (4,5/465) = 0,00968
x 100 = 0,97
Bereken hoeveel procent korting je krijgt

Slide 22 - Tekstslide

(nieuw - oud) / oud x 100%

1e: 17,4%
2e: 12,5%
3e: 21,6%
Verhoging van de huurprijs
Loretta woont in een huurhuis en betaalt € 765,65.
De huurprijs is net verhoogd met 3,5%

Stap 1) Met welk bedrag wordt de huur verhoogd?
Stap 2) Wat wordt de nieuwe huurprijs?

Slide 23 - Tekstslide

1% = 7,6565
3,5% = 26,79775 > 26,80

Nieuwe huur: 765,65 + 26,80 = € 792,45
Vervolg
Allemaal sommen (in LessonUp en op papier)
Zelf aan de slag
Moeilijke vragen lopen we samen door

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra: De overheid heeft € 53,2 miljard begroot voor onderwijs in 2023. Dit is 10,38% meer dan 2022.
Hoeveel was er in 2022 gereserveerd?

Slide 25 - Open vraag

53,2/110,38=0,48197
0,48197*100=48,197
Opdrachten bespreken

Vraag A: Gameconsole
Vraag B: Kattenvoer
Vraag C: Huurprijs
Vraag D: Koophuis
Vraag E: Zakgeld

Slide 26 - Tekstslide

Zijn er vragen over een opdracht? 

Letterlijk alle vragen behandelen :)
Quiz

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Succes!
Heel erg veel succes met de toetsen! 🍀

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen voor een gameconsole
Je weet dat over 6 maanden een nieuwe gameconsole (spelcomputer) uitkomt die je graag wil hebben. 

De gameconsole zal worden verkocht voor € 650
Op dit moment heb je al € 100 gespaard
Hoeveel moet je per maand sparen om de gameconsole meteen te kunnen kopen?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel moet je per maand sparen?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sparen voor een gameconsole
Prijs: € 650                                   Hoeveel moet je per maand sparen?
Gespaard: € 100
Tijd: 6 maanden 

€ 650 - € 100 = € 550
€ 550
     6      = € 91,67

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op jacht naar kattenvoer
Op jacht naar het goedkoopste kattenvoer:
  • Per stuk € 1,39
  • Soms 'bulkaanbiedingen'

Kijken naar Intratuin, Pets Place en Zooplus

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op jacht naar kattenvoer
1) Waar goedkoper uit voor 27 blikjes? (Per stuk: € 1,39)
Intratuin: 9 + 1 gratis
Pets Place: 18 + 6 gratis
Zooplus: € 7,99 voor 6 stuks

2) Hoeveel procent goedkoper is de goedkoopste winkel ten opzichte van (= dan) de duurste?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op jacht naar kattenvoer
1) Waar goedkoper uit voor 27 blikjes? (Per stuk: € 1,39)


Aanbieding
Bedrag per aanbieding
Intratuin
9 + 1 
€ 12,51 voor 10 stuks (2x)
Pets Place
18 + 6
€ 25,02 voor 24 stuks (1x)
Zooplus
€ 7,99 voor 6 stuks (4x)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op jacht naar kattenvoer
1) Waar goedkoper uit voor 27 blikjes? (Per stuk: € 1,39)


Aanbieding
Bedrag per aanbieding
Intratuin
9 + 1 
(€ 12,51 x 2) + 7 losse blikjes
Pets Place
18 + 6
€ 25,02 + 3 losse blikjes
Zooplus
(€ 7,99 x 4) + 3 losse blikjes

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op jacht naar kattenvoer
1) Waar goedkoper uit voor 27 blikjes? (Per stuk: € 1,39)





2) Hoeveel is Pets Place goedkoper dan Zooplus?


Aanbieding
Bedrag per aanbieding
Intratuin
9 + 1 
€ 25,02 + € 9,73 = € 34,75
Pets Place
18 + 6
€ 25,02 + € 4,17 = € 26,19
Zooplus
€ 31,96 + € 4.17 = € 36,13

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is Pets Place (€ 26,19) goedkoper dan Zooplus ( € 36,13)?
            verschil            
vergelijkingsbedrag  x 100 
(36,13-26,19)
      36,13        x 100 = 27,5%

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verhoging van de huurprijs
Tessel woont in een huurhuis en betaalt maandelijks € 843,10.
De huurprijs wordt verhoogd met 2,3%

1) Met welk bedrag wordt de huur verhoogd?
2) Wat wordt de nieuwe huurprijs?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke antwoorden hebben jullie berekend?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verhoging van de huurprijs
Oude huur: € 843,10
Verhoging: 2,3%

1) Met welk bedrag wordt de huur verhoogd?
2) Wat wordt de nieuwe huurprijs?

1% = € 8,4310     ||     2,3% = € 19,39    ||     Nieuwe huur: € 862,49

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kopen van een huis
Er staat een huis te koop voor € 365.750
Mehmet brengt een bod uit van € 370.000

1) Hoeveel procent biedt Mehmet meer dan de vraagprijs?
2) De Kosten Koper zijn 5% van de verkoopprijs. Hoeveel moet Mehmet betalen bij € 370.000?

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kopen van een huis
Vraagprijs: € 365.750
Uiteindelijke prijs € 370.000
1) Hoeveel procent biedt Mehmet meer dan de vraagprijs?
(€ 370.000 - € 365.750)                    ||       € 4.250  
               € 365.750               x 100%    ||   € 365.750 x 100% 

Uitkomst:  0,01162 x 100% = 1,2%

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kopen van een huis
Uiteindelijke prijs: € 370.000

2) De Kosten Koper zijn 5% van de verkoopprijs. Hoeveel moet Mehmet betalen bij € 370.000?

1% = € 3.700
5% = € 18.500

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zakgeld
Gemiddeld krijgt een 15-jarige € 26 zakgeld per maand.
In Nederland wonen 205.650 15-jarigen.

Slide 44 - Tekstslide

https://www.nibud.nl/onderwerpen/kinderen-en-jongeren/zakgeld-en-kleedgeld/
Gemiddeld zakgeld 15: 26€ 

Bronnen:
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/7461BEV/table?fromstatweb

https://www.snsbank.nl/particulier/service/jongeren/uitgaven.html

Aantal 15-jarigen in Nederland: 205.650

Hoeveel 15-jarigen geven geld uit aan:
* Snoep, drinken en snacks?                 * Mobiele telefoons?
* Kleding?                                                       *  Uitjes?

Slide 45 - Tekstslide

https://www.nibud.nl/onderwerpen/kinderen-en-jongeren/zakgeld-en-kleedgeld/
Gemiddeld zakgeld 15: 26€ 

Bron:
https://www.snsbank.nl/particulier/service/jongeren/uitgaven.html
100% = 205.650

Jongeren
100%
205.650
Snacks
71%
Kleding
58%
Telefoons
55%
Uitjes
52%

Slide 46 - Tekstslide

Verhoudingstabel. Eerst naar 1%
100% = 205.650
1% = 2.056,50



Jongeren
100%
205.650
Snacks
71%
146.012
Kleding
58%
119.277
Telefoons
55%
113.108
Uitjes
52%
106.938

Slide 47 - Tekstslide

Snacks: 146.011,5
Telefoon: 113.107,5
Gemiddeld € 26 zakgeld
Welk percentage van het 
zakgeld wordt uitgegeven aan:

* Eten en drinken?
* Cadeaus?
* Games?
* Uitgaan?


Slide 48 - Tekstslide

deel/geheel x 100%
100% = € 26 
Zakgeld
€ 26
100% 
Snacks
€ 15
Cadeaus
€ 11
Games
€ 14
Uitgaan
€ 24

Slide 49 - Tekstslide

deel/geheel x 100%
100% = € 26 
Zakgeld
€ 26
100% 
Snacks
€ 15
57,7%
Cadeaus
€ 11
42,3%
Games
€ 14
53,8%
Uitgaan
€ 24
92,3%

Slide 50 - Tekstslide

deel/geheel x 100%