W11 1H1 NE LEESVAARDIGHEID §2, §3, §4, §17, §18, §19

Week 11
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Week 11

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 11 - 8 t/m 12 maart
Les 1: Leesvaardigheid
  • Lesstof herhalen
Les 2/3: Leesvaardigheid
  • Oefenen met het boekje
Les 4: Fictie
  • Personages, perspectieven
Les 5: LessonUp (thuis)
  • Werken aan de weektaken




Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het toepassen van globaal en intensief lezen.
  • het toepassen van zoekend en lerend lezen.
  • het toepassen van kritisch lezen.
  • de tekstdoelen van een tekst te herkennen en benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Toetsweek
Toetsweek in week 13 - 29 maart t/m 2 april
  • Alle informatie over de toetsweek ontvang je tijdens je tijdens de mentorles. We maken dan ook een planning!

  • Lesstof Nederlands voor de toetsweek - leesvaardigheid
§2 - Informeren (blz. 10)
§3 - Overtuigen en beschouwen (blz. 14)
§4 - Amuseren en activeren (blz. 18)
§17 - Globaal en intensief lezen (blz. 70)
§18 - Zoekend en leren lezen (blz. 74)
§19 - kritisch lezen lezen (blz. 78)

Slide 4 - Tekstslide

Les 1/2/3
Leesvaardigheid
  • §2 - Informeren (blz. 10)
  • §3 - Overtuigen en beschouwen (blz. 14)
  • §4 - Amuseren en activeren (blz. 18)
  • §17 - Globaal en intensief lezen (blz. 70-71)
  • §18 - Zoekend en leren lezen (blz. ...)
  • §19 - kritisch lezen lezen (blz. 78-79)

        

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Leesdoelen
Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel. Afhankelijk van jouw doel zet je een leesstrategie in.

Slide 12 - Tekstslide

Leesdoelen
Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel. Afhankelijk van jouw doel zet je een leesstrategie in.

Slide 13 - Tekstslide

Globaal lezen
Gebruik globaal lezen wanneer je snel wilt weten waarover een tekst gaat.

Kijk naar:
  • de titel
  • de inleiding
  • de tussenkopjes
  • de eerste zinnen van alinea's (kernzinnen)
  • de slotalinea

Slide 14 - Tekstslide

Intensief lezen
Gebruik intensief lezen als je de tekst goed wilt begrijpen.

  • Lees de tekst van begin tot eind.
  • Probeer elke zin te begrijpen.
  • Zoek woorden die je niet kent op in het woordenboek.

Slide 15 - Tekstslide

Lerend lezen
Gebruik lerend lezen als je belangrijke informatie wilt onthouden.

Neem de volgende stappen:
  1. Begin met het globaal lezen van de tekst. 
  2. Bekijk de inhoudsopgave en de kopjes.
  3. Lees de eerste en de laatste alinea van de tekst.
  4. Lees vervolgens de tekst intensief.
  5. Maak vervolgens een samenvatting van de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Zoekend lezen
Gebruik globaal lezen wanneer je op zoek bent naar een antwoord op een vraag, naar een interessante tekst of een tekst die je kunt gebruiken voor je werkstuk.

Neem de volgende stappen bij zoekend lezen:
  1. Bedenk trefwoorden die je kunt gebruiken bij het zoeken op het internet of in de bibliotheek.
  2. Scan de zoekresultaten en kijk of je de juiste trefwoorden kunt vinden.
  3. Pak het boek, het artikel of de website en bekijk de inhoudsopgave. Kijk of je in de inhoudsopgave de trefwoorden kunt vinden.
  4. Bekijk daarna de tussenkopjes of titels van de paragrafen.

Slide 17 - Tekstslide

Kritisch lezen
Gebruik kritisch lezen om te controleren of de informatie correct is. 

Stel tijdens het kritisch lezen de volgende vragen:
  1. Wat is het doel van de schrijver? Wil de schrijver met informeren (met feiten) of overtuigen (met een mening)?
  2. Klopt de informatie van de schrijver? Is de informatie correct?
  3. Kan ik de informatie controleren?
  4. Is de informatie betrouwbaar?

Slide 18 - Tekstslide

Les 4
Fictie
  • Personages en perspectief

Het stencil met alle theorie vind je in Magister > Studiewijzer > Fictie > Boekentoets personages, perspectieven, tijd en mening

Slide 19 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de hoofdpersonen geldt:
• Ze worden uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven.
• Je komt veel te weten over hun innerlijk: gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen, angsten.
• Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang.
• Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze zeggen, denken en doen.

Slide 20 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de bijfiguren geldt:
• Ze worden eenvoudig beschreven.
• Hun uiterlijk krijgt de meeste aandacht: gezichtsuitdrukking, houding, kleding.
• Soms zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar en hebben ze maar één
eigenschap.
• Schurken zien er gemeen uit en hebben een gemeen en slecht karakter.
• Helden zien er stoer uit en zijn sterk en nooit bang.


Slide 21 - Tekstslide

Personages
Typen en karakters

Helden en schurken zijn vaak gemakkelijk te herkennen. De held heeft goede manieren, de schurk slechte. De held is dapper en vecht de strijd uit in een ‘eerlijk’ tweegevecht. De schurk is laf en schiet zijn tegenstander in de rug. Een personage dat snel herkenbaar is en simpel is uitgebeeld, heet een ‘type’.



Slide 22 - Tekstslide

Personages
Uiterlijk

Onder het uiterlijk van een personage verstaan we:
- leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
- gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies
- relatie tot andere personages: broer-zus, vader-zoon, held-schurk




Slide 23 - Tekstslide

Personages
Innerlijk

Met het innerlijk bedoelen we alle gedachten en gevoelens van een personage: dingen die je niet aan de buitenkant kunt zien. Juist de beschrijving van het innerlijk geeft kleur aan een personage. Je leert zijn drijfveren en afwegingen kennen. Daardoor begrijp je het gedrag van een personage steeds beter.





Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Perspectief
Jij weet van jezelf wat je denkt en voelt. Van andere mensen weet je dat alleen als zij dat aan jou vertellen. In een verhaal is dat net zo.

Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ik-persoon
wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan
sprake van een ik-perspectief. Bij verhalen met een ik-perspectief kun je vaak goed met de hoofdpersoon meeleven.


Slide 26 - Tekstslide

Perspectief
Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er is dan een
personaal perspectief of er is een alwetende verteller.
• Bij een personaal perspectief weet je alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
• Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen, heb je te maken met een alwetende verteller. Deze verteller kan soms zelfs in de toekomst kijken: Toen Anton ’s ochtends wakker werd, wist hij nog niet wat voor ramp hem die middag zou overkomen.



Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Les 5
Werken aan de weektaken.

Je werkt deze week aan leesvaardigheid. Tijdens de fysieke les op school heb je een boekje gekregen met oefenmateriaal.

Slide 29 - Tekstslide

Taken
Leesvaardigheid (inleveren via LessonUp)
o Maak opdracht 1, 2 en 4 uit het boekje leesvaardigheid. Je ontvangt dit boekje tijdens de fysieke les.

Fictie
  • Lezen uit je leesboek.
  • Je werkt zelfstandig aan de opdrachten uit het boekje voor fictie. Je mag op je eigen tempo hieraan werken.

Slide 30 - Tekstslide

Lever via een foto de uitwerkingen van jouw weektaken in.

Slide 31 - Open vraag

Weektaak 11 afgerond

Slide 32 - Tekstslide