Naamvallen: Stappenplan VWO HV2

Heute
  • Stappenplan: VWO 
  • Voorzetsels, Werkwoorden en Ontleden 
  • Invuloefeningen! 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute
  • Stappenplan: VWO 
  • Voorzetsels, Werkwoorden en Ontleden 
  • Invuloefeningen! 

Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung

Op de volgende slide volgt een korte uitleg video m.b.t. de 1e, 3e en 4e naamval. Deze hebben we al eerder gezien, maar mocht je het fijn vinden dan kan je hem nog een keertje bekijken. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

1. V -->  Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
2. W --> Zoek naar een werkwoord met vaste naamval in de zin. 
3 O -->  Als er geen voorzetsel of werkwoord met vaste naamval is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan: VWO
1. Voorzetsel 
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang + 4
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, entgegen, gegenüber + 3 
2. Werkwoord 
bitten, fragen, es gibt + 4 
helfen, danken, gratulieren, gehören, gefallen, glauben, schmecken + 3  
3. Ontleden 
Onderwerp: 1e naamval
Meewerkend voorwerp: 3e naamval
Lijdend voorwerp: 4e naamval 

Slide 5 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 6 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 7 - Tekstslide

Zoals de der-Gruppe:

dies-,
welch-,
jed-, jen
manch-,
solch, all
Zoals de ein-Gruppe:
mein-,
dein-,
sein-,
enz. 
(alle bezittel.
vnw.)

Slide 8 - Tekstslide

Doe altijd hetzelfde!
1. Staat er een voorzetsel met vaste naamval?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga verder met stap 2. 
2. Staat er een werkwoord met vaste naamval? 
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga verder met stap 3 (ontleden) 

Slide 9 - Tekstslide

Weet je het nog?

Slide 10 - Tekstslide

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 11 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 12 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 13 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 14 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 15 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 16 - Quizvraag

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Gebruik voor de oefening je grammatica overzicht.
Maak gebruik maken van een kladpapier voor het beantwoorden van de vraag. Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken. Vergelijk jouw antwoord met de gegeven uitleg. Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 17 - Tekstslide

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 18 - Open vraag

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 19 - Open vraag

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 20 - Open vraag

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstiges Angebot (o) gemacht.

Slide 21 - Open vraag

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 22 - Open vraag

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 23 - Open vraag

Sie haben d..... Radfahrer (m) kein.... Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 24 - Open vraag

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 25 - Open vraag

Mutti bringt d.... kranke Kind ins Bett.

Slide 26 - Open vraag

Quiz


Bepaal welk lidwoord je moet inzetten. Denk daarbij goed aan de stappen (VWO) en het geslacht!

Slide 27 - Tekstslide

Sie können (de) Arzthelfer (m) Ihr Rezept geben.
A
dem
B
der
C
dir
D
den

Slide 28 - Quizvraag

Ich habe ein.... Geschenk (o) gekauft.
A
eine
B
ein
C
einem
D
einen

Slide 29 - Quizvraag


(Zijn) Geld (o) liegt auf dem Tisch.
A
Sein
B
Seine
C
Seines
D
Seiner

Slide 30 - Quizvraag


Johann ist d.... Bruder (m) von Jan.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 31 - Quizvraag

Das Buch gehört d.... Lehrer (m).
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 32 - Quizvraag

Was für ein Geschenk hast du
für m........ Mutter (v) gekauft?
A
mein
B
meine
C
meiner
D
meinen

Slide 33 - Quizvraag

Melina hat (haar) .......... Friseur (m) zu viel bezahlt.
A
ihre
B
ihrem
C
seinem
D
seiner

Slide 34 - Quizvraag

Ich gratuliere d... König (m) zum Geburtstag.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 35 - Quizvraag

Das kommt aus m..... Tasche (v).
A
mein
B
meine
C
meiner
D
meinen

Slide 36 - Quizvraag

Es gibt k.... Kinder (mv) in der Schule.
A
keine
B
keinen
C
keinem
D
keiner

Slide 37 - Quizvraag

Der Lehrer erklärt d... Schüler (m) diese Aufgabe.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 38 - Quizvraag

Dat was hem... Heb je nog vragen?

Slide 39 - Open vraag