les 22

les 22
Kijk je tekst na
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Klassieke TalenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

les 22
Kijk je tekst na

Slide 1 - Tekstslide

Wie heeft zijn huiswerk gemaakt?
A
wie
B
heeft
C
zijn huiswerk
D
gemaakt?

Slide 2 - Quizvraag

Wat geeft 'utrum...an' weer?
A
2 keuzes
B
2 tegengestelden
C
2 verschillen
D
2 overeenkomsten

Slide 3 - Quizvraag

Wat geeft -que weer?
A
-que erachter is 'of' ervoor
B
-que erachter is 'en' ervoor
C
-que ervoor is 'en' erachter
D
-que ervoor is 'of' er achter

Slide 4 - Quizvraag

Welke 2 keuzes geeft Lucius?
tuintje
lieve bloemen
mooie bomen
tuintje met bloemen en bomen
mythologisch verhaal
tuin met goden
tuin met bomen

Slide 5 - Sleepvraag

Wat zou jij kiezen?
stilleven met bloemen
mythologisch verhaal

Slide 6 - Poll

Welke vorm is 'pinge'?
A
ablativus
B
imperfectum
C
praesens
D
imperativus

Slide 7 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft 'nobis'?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Pinge nobis fabulam de dulci amore, nam omnia vincit amor.


Schilder voor ons een verhaal over zoete liefde, 
want liefde overwint alles. 

Slide 10 - Tekstslide

Nuper vidi pulcherrimam picturam Apollinis et Daphnes, 


Onlangs heb ik ... schilderij van Apollo en Daphne gezien, 

Slide 11 - Tekstslide

Welke vertaling van 'pulcherrimam' is IN DEZE CONTEXT het mooiste?
A
het mooiste
B
een zeer mooi
C
een nogal mooi
D
een te mooi

Slide 12 - Quizvraag

aut etiam pulchriorem picturam Pyrami:

Slide 13 - Open vraag

in pictura Pyramus ipsum se gladio necat
nom
gen
dat
acc
abl

Slide 14 - Sleepvraag

in pictura Pyramus ipsum se gladio necat.


Op het schilderij doodt Pyramus zichzelf met een zwaard

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

acc
gen
dat
quem
quibus
quo
cuius
quorum
qui
cui

Slide 17 - Sleepvraag

quem vides?
A
wie zie jij?
B
wat zie jij?
C
wie ziet hij?
D
van wie zie jij?

Slide 18 - Quizvraag

quid in via iacet?
A
wat zie jij op straat?
B
wat ligt er op straat?
C
wie ligt er op straat?
D
waarvoor ligt hij op straat?

Slide 19 - Quizvraag

Voor wat gaan jullie aan de kant?
A
quo ceditius?
B
cuius ceditis?
C
quid ceditis?
D
cui ceditis?

Slide 20 - Quizvraag

quid servus portat?

Slide 21 - Open vraag