GR les 7: lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 7:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
werkwoorden



1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 7:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
werkwoorden



Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige lessen ...
Je kunt nu de volgende zinsdelen in een zin benoemen:

  • het werkwoordelijk gezegde
  • het onderwerp
  • het lijdend voorwerp 
  • het meewerkend voorwerp

Ook kun je een zin in zinsdelen verdelen door strepen te zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Komende lessen ga je aan de slag met ...
... de woordsoorten:
  • werkwoorden
  • lidwoorden
  • zelfstandige naamwoorden
  • bijvoeglijke naamwoorden
  • voorzetsels
  • persoonlijke voornaamwoorden
  • bezittelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...
Aan het einde van deze les weet je wat ... zijn en kun je deze herkennen in een zin:

... lidwoorden
... zelfstandige naamwoorden
... bijvoeglijke naamwoorden
... werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Op de volgende slides volgt de uitleg over:
de lidwoorden
de zelfstandige naamwoorden
de bijvoeglijke naamwoorden
de werkwoorden

Lees deze voordat je aan de opdrachten begint!

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden
De lidwoorden zijn: de, het, een 

Behalve als: ‘een’ het cijfer ‘1’ betekent
Ik heb maar een (1) keer gespijbeld op de middelbare school.

en als: ‘het’ naar iets verwijst en je het daardoor kunt vervangen
Het regent al het hele weekend.
Ik vind het beter als zijn ouders het aan hem vertellen.
(De 2e 'het' in de zin kun je bv. vervangen door: het slechte nieuws.)

Als 'het' naar iets verwijst is het onderwerp of lijdend voorwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn: mensen, dieren, dingen

 Henk, Nederland, (de) Rijn (= een rivier), Albert Heijn, aap, kaas, mus, tulp, Brabant, Hilversum, spin, maaltijd 

 Ik ga naar het Alberdingk Thijm College.
 
Let op! Ik = geen znw! (net als: hij, zij, hem, ons, mijn)

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden
Voor een znw kun je altijd een lidwoord zetten.
de Albert Heijn, de aap, de kaas, een vogel, de bloem, de mus, een tulp, het kindde Henk, het Nederland, de Rijn
Bij eigennamen en aardrijkskundige namen klinkt dit een beetje raar.

Soms is een infinitief (het hele werkwoord) een zelfstandig naamwoord. 
Je kunt er dan een lidwoord voor zetten.
(het) Skiën vind ik de leukste sport die er is.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Ze voegen informatie bij!
De verliefde jongen gaf rode rozen aan het lieve meisje

Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord, maar dat hoeft niet! Ze kunnen er ook achter staan.

 De jongen is verliefd. De rozen zijn rood. Het meisje is lief.

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Let op! Zegt het woord iets over ...
... een zelfstandig naamwoord? Dan is het een bijvoeglijk naamwoord. 
... een werkwoord of een ander bijvoeglijk naamwoord? Dan is het geen bijvoeglijk naamwoord.

De hardwerkende leerling heeft hard gestudeerd.
  • 'hardwerkende' zegt iets over het zelfstandig naamwoord leerling en is dus bijvoeglijk     naamwoord
  • 'hard' zegt iets over het werkwoord 'gestudeerd' en is dus geen bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden vertellen wat er gebeurt in de zin.
De jongens voetballen op het plein. 

Werkwoorden vertellen wat het onderwerp doet of is.
De docent legt de stof uit.
De jongen is een held. 

Werkwoorden komen voor in verschillende tijden en getallen (enkelvoud/meervoud0: 
  • tegenwoordige tijd (loop, loopt, lopen)
  • verleden tijd (liep, liepen)
  • voltooid deelwoord (gelopen)

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Op de volgende slides volgende opdrachten.

Benoem in iedere zin:
de lidwoorden
de zelfstandige naamwoorden
de bijvoeglijke naamwoorden
de werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

1. 'Het lelijke eendje' is een sprookje van Andersen

Neem over en benoem: het, lelijke, eendje, is, een, sprookje, Anderson

Slide 13 - Open vraag

2. Deze uilen nestelen in hoge torens.

Neem over en benoem: uilen, nestelen, hoge, torens

Slide 14 - Open vraag

3. De gehele nacht lag hij wakker.

Neem over en benoem: de, gehele, nacht, lag

Slide 15 - Open vraag

4. Dat was een zwarte bladzijde uit onze vaderlandse geschiedenis.
Neem over en benoem: was, een, zwarte, bladzijde

Slide 16 - Open vraag

5. Christina, mijn zusje, zat in een luie stoel te lezen.

Neem over en benoem: Christina, zusje, zat, een, luie, stoel

Slide 17 - Open vraag

6. Onze gevlekte kater is deze nacht weggelopen.

Neem over en benoem: gevlekte, kater, is, nacht, weggelopen

Slide 18 - Open vraag

7. Zijn vader is een 'warme bakker'.

Neem over en benoem: vader, is, een, warme, bakker

Slide 19 - Open vraag

8. Kaviaar is een dure lekkernij.

Neem over en benoem: kaviaar, is, een, dure, lekkernij

Slide 20 - Open vraag

9. Deze is dus niet in de kantine verkrijgbaar.

Neem over en benoem: is, de, kantine

Slide 21 - Open vraag

10. Er zijn bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden.

Neem over en benoem: zijn, bijvoeglijke, zelfstandige, naamwoorden

Slide 22 - Open vraag

Einde van de les!

Goed gedaan!

Volgende les komt er nog een aantal woordsoorten bij!

Slide 23 - Tekstslide