M3 Fictie reader

Fictie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
- verschillende soorten fictiewerken herkennen
- de situatie, het denken en het handelen van personages beschrijvingen
- relatie tussen fictiewerk en werkelijkheid toelichten
- kenmerken van fictie aanwijzen
relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren
persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden

Slide 2 - Tekstslide

Toetsing
Het geven van een presentatie van 15 minuten
Hierin laat je zien dat je de doelen beheerst
Je leest hiervoor 3 boeken en 1 gedicht
Deze kies je uit de leeslijst (reader blz. 18-20)

Slide 3 - Tekstslide

Inhoud presentatie 3 boeken
- Bij welke soort boeken horen jouw boeken? Waaraan zie je dat?
- De relatie tussen fictie en werkelijkheid in deze boeken.
- Kenmerken noemen van fictie die jij hebt gezien in deze boeken.
- Vertel iets over de achtergrond, de schrijver, en dergelijke
- Geef een persoonlijke reactie op elk boek. Dit licht je toe met voorbeelden.


Slide 4 - Tekstslide

Inhoud presentatie gedicht
- kenmerken van het gedicht
- achtgrond, schrijver, en dergelijke
- een persoonlijke reactie, onderbouwd met concrete argumenten

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent fictie, denk je?

Slide 6 - Open vraag

Wat is fictie?
De fantasie van de schrijver. 
De lezer vult 'openplekken' in met zijn eigen fantasie. 
De meeste zaken zijn verzonnen. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is dan non-fictie precies?

Slide 8 - Open vraag

non-fictie
Een verhaal gebaseerd op de werkelijkheid.
Soms zijn hier zaken erbij verzonnen om het verhaal kloppend te maken. 

Slide 9 - Tekstslide

Fictie?

Non-fictie?

Slide 10 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
Fictie of non-fictie?

Slide 11 - Tekstslide

autobiografie
Een verhaal beschrijft een volledig leven van een persoon.
Hierbij is de hoofdpersoon vaak de schrijver van het boek. 
Of, hij/zij vertelt zijn verhaal aan de schrijver, die dit zo precies mogelijk opschrijft.  

Slide 12 - Tekstslide

(Auto)biografie
Autobiografie: eigen leven beschrijven, zonder iets te verzinnen
Biografie: schrijven over het leven van iemand anders

Slide 13 - Tekstslide

realistische fictie
Verhalen die verzonnen zijn, maar wel werkelijk gebeurd zouden kunnen zijn.
Als je niet beter zou weten, denk je dat het verhaal waargebeurd is. 

Slide 14 - Tekstslide

niet-realistische fictie
Hierin worden gebeurtenissen beschreven die niet kunnen voorkomen in het echte leven. 
Je moet hierbij denken aan bovennatuurlijke zaken, buitenaardse zaken of afwijkende wereldgeschiedenis. 

Slide 15 - Tekstslide

realistische fictie
Non-realistische fictie

Slide 16 - Tekstslide

soorten verhalen
sprookjes, romans, novellen, toneelstukken, poëzie, stripverhalen, videospellen en films. 

Deze laatste 3 komen dit jaar niet aan bod. 

Slide 17 - Tekstslide

Sprookjes
Kennismaking met sprookjes

Slide 18 - Tekstslide

Sprookjes
volksverhalen. 
Heel lang geleden werden deze verhalen mondeling overgedragen. 
Als lezer moet je je fantasie gebruiken. 
Schrijvers: Gebroeders Grimm, Hans Christian Andersen

Slide 19 - Tekstslide

Veelgebruikte onderwerpen in sprookjes
betoverde voorwerpen, opdrachten, magische plaatsen en planten, hallucinogene middelen, gevangenschap, vruchtbaarheid, moraal, rijkdom. 

Slide 20 - Tekstslide

We maken nu opdracht 1
blz. 4. 
Docent leest een sprookje voor. Luister goed. Beantwoord daarna de vragen. 

Slide 21 - Tekstslide

De vragen
1 Wat was het onderwerp van dit sprookje?
2 Wie was de hoofdpersoon?
Welke kenmerken bezit dit sprookje?
Wat is de les die de verteller probeert over te brengen?

Slide 22 - Tekstslide

Het mannetje in de maan
Lang geleden ging een man op een zondagmorgen naar het bos om hout te hakken. Van het gehakte hout maakte hij een grote takkenbos, wierp die op zijn schouders en keerde huiswaarts.

Slide 23 - Tekstslide

Onderweg ontmoette hij een kluizenaar, die met toverkracht was begaafd. Deze bleef voor de houthakker staan en sprak tot hem: "Wel man, hoe durf je om op zondag te werken! Weet je dan niet, dat er geschreven staat: zes dagen zul je werken, maar op de zevende dag zul je rusten?"

Slide 24 - Tekstslide

"Och kom," zei de houthakker vloekend, "wat kan het mij schelen, of het zondag of maandag is! Als ik op zondag werken wil, dan doe ik het." En met een vloek in plaats van een groet wilde hij zich verwijderen.

Slide 25 - Tekstslide

Maar de kluizenaar sprak: "Dan zal je voor straf en als waarschuwing voor anderen voor eeuwig met uw takkenbos op de rug in de maan zitten."

Slide 26 - Tekstslide

Hij raakte hem even met zijn toverstaf aan en daar vloog de houthakker naar de maan. Op heldere avonden kunt je hem daar nog altijd met zijn takkenbos zien zitten.

Slide 27 - Tekstslide

samengevat
ls je naar de volle maan kijkt zie je misschien wel een gezicht, hoe het daar komt vertelt dit verhaal.

Slide 28 - Tekstslide

Romans
samenhangend verhaal
minimaal 40.000 woorden
volledig verzonnen
hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door
verhaal om met plezier te lezen (amuserend boek)

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2 Lees een boek
Achterin de reader vind je de boekenlijst, kies een boek van deze lijst. Beantwoord daarna de vragen. 
(Dit mag één van de boeken zijn, die je voor je presentatie gebruikt.)

Slide 30 - Tekstslide

De vragen (opdr. 2)
1. Wie is/zijn het hoofdpersonage(s)?
2. Vertel in vijf zinnen waar het boek over gaat?
3. Welke ontwikkeling(en) maakt het hoofdpersonage(s) door?
4. Met welk personage kun je je zelf het beste identificeren? Met andere woorden, op welk personage lijk jij het meest? En waarom?

Slide 31 - Tekstslide

De vragen (opdr. 2)
5. Wat vind je van het boek? Leg je antwoord uit, min. 25 woorden.
6. Beschrijf een korte situatie uit het boek die jij typerend voor het verhaal vindt. Geef ook aan waarom dat je dat vindt.
7. Zoek een plaatje dat je bij het boek vindt passen.

Slide 32 - Tekstslide

Novellen
Een novelle is een kort, verzonnen verhaal. Een novelle is ongeveer tussen de 50 en 100 pagina’s lang. In een novelle zijn niet zoveel personages aanwezig en over het algemeen is er maar één hoofdpersonage.  

Slide 33 - Tekstslide

Novellen
Het gaat dan ook maar over één kwestie en het moment is vaak een beslissend moment in het leven van de hoofdpersoon. 

Verhalenbundels zijn vaak novellen.

Slide 34 - Tekstslide

Verschillen tussen Roman en Novelle
 De novelle toont de hoofdpersoon direct op een beslissend moment van zijn leven, de roman beschrijft ook de ontwikkeling naar de crisis.
 De novelle kent een enkelvoudige intrige, waar de roman meerdere conflicten beschrijft, ook die tussen minder belangrijke personages.
 De novelle kent geen ontwikkeling van karakters, de roman wel; soms is die ontwikkeling zelfs het thema van de roman.
 De novelle kent doorgaans minder personages dan de roman.

Slide 35 - Tekstslide

Toneelstukken
Toneelstukken zijn ontstaan in de tijd van de Grieken en Romeinen. Er zijn dan ook toneelstukken die al heel lang opgevoerd worden. Bekende spelen zijn bijv. Passiespel en de spelen rond Sint Joris.

Slide 36 - Tekstslide