Les 8 Cursus 5 Grammatica Nieuw Nederlands klas 2Kader

Welkom
Op tafel: Laptop (dicht)
leesboek

Geen: kauwgom, eten, drinken
jas en telefoon in de klas. 
timer
3:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Op tafel: Laptop (dicht)
leesboek

Geen: kauwgom, eten, drinken
jas en telefoon in de klas. 
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
- Lesdoel
- terugblik (herhaling)
- uitleg
- zelfstandig werken
-evalueren

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les kan ik alles toepassen wat ik de afgelopen lessen bij grammatica geleerd heb.    

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Tijdens de vorige les hebben we geleerd hoe we de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en  het lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden. Wie kan mij stap voor stap uitleggen hoe je dat moet doen?

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik oefenzin
De jongen leest iedere ochtend een spannend boek  

  • pv = leest
  • O = de jongen
  • ww gez. = leest
  • LV = een spannend boek 

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik oefenzin
De leraar gaat morgen de toets nakijken 

  • pv =gaat
  • O = De leraar
  • ww gez. = gaat nakijken 
  • LV = de toets

Slide 6 - Tekstslide

Terugblik woordsoorten
Noem 2 werkwoorden.
Noem de lidwoorden op.
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Wat is een voegwoord?
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

  • lopen en gaan
  • de, het, een
  • mensen, dieren of dingen
  • zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
  • voegt zinnen samen
  • ik, jij, hij , wij , jullie, zij
  • mijn, jouw, ons (geeft een bezit aan)

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik oefenzin
Mijn oude hond loopt snel naar het grote huis van haar baas. 
  • ww - loopt
  • lw - het
  • znw - hond, huis, baas
  • bijv.nw. - oude en grote
  • pers. vnw - haar
  • bez. vnw - Mijn

Slide 8 - Tekstslide

Terugblik oefenzin 
ww - lw - znw - bijv.nw - pers.vnw. - bez. vnw
Jullie slimme vriendin vertelt haar spannende verhaal aan de klas. 
  • ww - vertelt
  • lw - de
  • znw - vriendin, verhaal en klas
  • bijv. nw. - slimme en spannende
  • pers. vnw - haar
  • bez. vnw - jullie

Slide 9 - Tekstslide

Instructie
De volgende woordsoorten kennen jullie nog uit leerjaar 1; 
werkwoord (ww), lidwoord (lw), voorzetsel (vz), bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn).  Dit jaar komt het voegwoord daarbij. 
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
Je kan twee losse zinnen na elkaar uitspreken, maar voor wat meer samenhang kun je een voegwoord gebruiken. Voegwoorden zijn:
en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus.

Slide 10 - Tekstslide

Instructie voegwoorden
In teksten kunnen losse en samengestelde zinnen staan. Samengestelde zinnen bestaan uit twee losse zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen. Voorbeeld: 
Twee lossen zinnen: Het regent. De wedstrijd is afgelast.  
Samengesteld: Omdat het regent, is de wedstrijd afgelast. 
Vaak staat het voegwoord tussen de twee zinnen, maar het kan ook vooraan staan. Zoals in de voorbeeldzin.

Slide 11 - Tekstslide

Instructie persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding.
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
"Wij keken naar een hardloopwedstrijd." persoonlijk voornaamwoord.
"Onze klas, de klas is van ons." bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 12 - Tekstslide

Instructie persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden
persoonlijke voornaamwoorden
bezittelijke voornaamwoorden
voorbeeldzin
enkelvoud
ik                 mij/me
jij / je           jou/je
u                  u
hij                hem
zij / ze         haar
het               het
mijn
jouw / je
uw
zijn
haar
zijn
Ik heb mijn mobiel laten liggen.
Lars, zullen we vanavond bij jou langskomen?
meervoud
wij / we      ons
jullie           jullie
zij / ze        hun /                            hen/ze
ons / onze
jullie
hun
Moeten jullie morgen bij onze club spelen?

Slide 13 - Tekstslide

Instructie zinsdelen lijdend voorwerp
Naast de pv, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde, zijn we ook begonnen aan het lijdend voorwerp. 

Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). Een lijdend voorwerp geeft meestal aan wie of wat iets overkomt.

Slide 14 - Tekstslide

Instructie zinsdelen lijdend voorwerp
Zo vind je een lijdend voorwerp
Bijvoorbeeld: Sifan Hassan heeft een gouden medaille gewonnen.
1.
Zoek de persoonsvorm (pv).
Gebruik de vraagproef of de tijdproef.
pv = heeft
2.
Zoek het onderwerp (ow).
Vraag: wie of wat + pv
Vraag: wie heeft?
ow = Sifan Hassan
3.
Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg).
Noteer alle werkwoorden in de zin.
wg = heeft gewonnen
4.
Zoek het lijdend voorwerp (lv).
Vraag: Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Vraag: Wat heeft Sifan Hassan gewonnen?
lv = een gouden medaille

Slide 15 - Tekstslide

Toepassing
Je gaat naar cursus 5 paragraaf 7 en 8. Je maakt alle mixopdrachten. Tijdens de vorige les zijn jullie al gestart met paragraaf 7, de opdrachten die je nog gemaakt hebt, maak je ook af. Ook de opdrachten die ik opnieuw heb open gezet, omdat het nog niet zo goed ging. 

Slide 16 - Tekstslide

Toepassing

Slide 17 - Tekstslide

Evaluatie en huiswerk
Wat was het lesdoel van deze les?
  •    Aan het eind van de les kan ik alles wat ik de afgelopen lessen geleerd heb bij grammatica, toepassen                                                
Huiswerk:  Geen huiswerk!!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide