Oefening spanning, stroom en weerstand in serie- en parallelschakeklingen

Oefening serie- en parallelschakgelingen
De opgaven in deze oefening gaan allemaal over stroom, spanning en weerstand in serie- en paralleschakelingen. 
Je kunt deze oefening gebruiken bij de paragrafen 5.2 en 5.3 uit je boek als voorbereiding op de toets.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefening serie- en parallelschakgelingen
De opgaven in deze oefening gaan allemaal over stroom, spanning en weerstand in serie- en paralleschakelingen. 
Je kunt deze oefening gebruiken bij de paragrafen 5.2 en 5.3 uit je boek als voorbereiding op de toets.

Slide 1 - Tekstslide

Twee weerstanden staan in serie geschakeld.
R1 = 100 Ω, R2 = 250 Ω. Bereken Rv.
A
150 Ω
B
25.000 Ω
C
350 Ω
D
2,5 OΩ

Slide 2 - Quizvraag

Twee weerstanden zijn parallel geschakeld.
R1 = 100 Ω, R2 = 250 Ω. Bereken Rv.
A
0,015 Ω
B
350 Ω
C
66,7 Ω
D
150 Ω

Slide 3 - Quizvraag

In onderstaande figuur is een grafiek getekend.
De grafiek geeft het verband
weer tussen de spanning over en de stroomsterkte door een weerstand.
Bepaal met behulp van de grafiek de grootte van de weerstand
en kies het juiste antwoord.

A
2 Ω
B
0,3 Ω
C
8 Ω
D
3 Ω

Slide 4 - Quizvraag

Welke waarde heeft R3
in de onderstaande schakeling?

A
2 Ω
B
4 Ω
C
12 Ω
D
36 Ω

Slide 5 - Quizvraag

Het lampje in de onderstaande figuur
brandt op een elektrische spanning van:

A
3,3 V
B
5,0 V
C
10 V
D
15 V

Slide 6 - Quizvraag

Er staan drie lampjes parallel op een spanningsbron aangesloten. De spanningsbron levert een stroomsterkte van 4,00 A. Twee lampjes zijn het zelfde. Door het derde lampje gaat een stroomsterkte van 0,500 A.
Hoe groot is de stroomsterkte door één van de andere lampjes?
A
1,75 A
B
2,25 A
C
3,50 A
D
4,50 A

Slide 7 - Quizvraag

Welke bewering is waar?

A
De wet van Ohm geldt alleen als de temperatuur constant is.
B
De wet van Ohm geldt alleen als de elektrische stroomsterkte constant is.
C
De wet van Ohm geldt alleen als de elektrische spanning constant is.
D
De wet van Ohm geldt alleen als de spanningsbron regelbaar is.

Slide 8 - Quizvraag

Met welke van de schakelingen
van onderstand figuur
kun je de weerstand R bepalen?
A
schakeling A
B
schakeling B
C
schakeling C
D
schakeling D

Slide 9 - Quizvraag

Drie weerstanden van 15 Ω, 20 Ω en 60 Ω zijn parallel geschakeld .
Hoe groot wordt de vervangingsweerstand?

A
95 Ω
B
0,63 Ω
C
18000 Ω
D
7,5 Ω

Slide 10 - Quizvraag

Drie weerstanden van 6,0 Ω, 12 Ω en 24 Ω zijn parallel aangesloten op een spanning van 12 V.
Hoe groot is de stroom die vanaf de spanningsbron loopt?

A
3,5 A
B
0,29 A
C
5,0 A
D
0,33 A

Slide 11 - Quizvraag

Op een spanningsbron van 12V zijn 100 dezelfde lampjes in serie aangesloten. In de kring loopt een stroom van 120 mA.
Bereken de weerstand van één lampje.

Slide 12 - Open vraag

In figuur naast zie je drie weerstandjes geschakeld.
Bereken de totale weerstand van deze drie weerstandjes.


Slide 13 - Open vraag


Vijf weerstanden: R1 = 10 Ω, R2 = 20 Ω, R3 = 30 Ω ,R4 = 40 Ω en R5= 50 Ω zijn parallel geschakeld en aangesloten op een gelijkspanningsbron van 24 V.
Teken het schakelschema

Slide 14 - Open vraag

Vijf weerstanden: R1 =10 Ω, R2 = 20 Ω, R3 =30 Ω , R4 = 40 Ω en R5=50 Ω zijn
parallel geschakeld en aangesloten op een gelijkspanningsbron van 24 V.

Bereken hoe groot de vervangingsweerstand Rv van R1, R2, R3 , R4 en R5 is.

Slide 15 - Open vraag

Bereken de totale weerstand (vervangingsweerstand) van de schakeling hiernaast.

Slide 16 - Open vraag

Vijf weerstanden: R1 =10 Ω, R2 = 20 Ω, R3 =30 Ω , R4 = 40 Ω en R5=50 Ω zijn
parallel geschakeld en aangesloten op een gelijkspanningsbron van 24 V.
Bereken: De stroomsterkte I1 door R1, De stroomsterkte I2 door R2.
De stroomsterkte I3 door R3, De stroomsterkte I4 door R4,
De stroomsterkte I5 door R5.

Slide 17 - Open vraag

Wat voor soort schakeling is dit?
A
serie
B
parallel
C
serie en parallel
D
geen van beide

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zijn de lampjes op een scooter aangesloten?
A
Met een schroevendraaier
B
Parallel
C
Serie
D
Goed

Slide 19 - Quizvraag

Welke grootheid is er constant bij een serie schakeling?
A
Stroomsterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 20 - Quizvraag

Bij een serie schakeling van 10 lampjes gaat er eentje stuk.
Wat gebeurt er?
A
De oneven lampen gaan uit
B
De overige lampen blijven branden
C
De even lampen gaan uit
D
Alle lampen gaan uit

Slide 21 - Quizvraag