Werkwoorden Lowan de Seizoenen

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsISKLeerroute 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schijnen
regenen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schijnen

ik schijn
jij schijnt
hij ?
zij ?
wij schijnen
jullie ?
zij ?
regenen

het ?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

waaien
vriezen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

waaien

ik   ?    van de fiets
jij ?
hij ?
zij ?
wij waaien van de fiets
jullie ?
zij ?
vriezen

het    ?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stijgen
dalen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stijgen

ik stijg
jij stijgt
hij ?
zij ?
wij ?
jullie ?
zij ?
het
dalen

ik daal
jij ?
hij ?
zij ?
wij dalen
jullie ?
zij ?
het

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schaatsen
glijden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schaatsen

ik schaats
jij ?
hij ?
zij schaatst
wij schaatsen
jullie ?
zij ?
glijden

ik glijd
jij ?
hij ?
zij glijdt
wij glijden
jullie ?
zij ?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stormen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stormen

het ?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ik
hij
waai
schijn
waait
schijnt

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wij 
hij / het
stijgen
dalen
stijgt
daalt

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
jij
glijdt
schaatst
glijd
schaats

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
regent
vriest
regenen
vriezen
stormt
stormen

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

de zon
A
schijn
B
schijnt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
A
waaien
B
waait

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
A
dalen
B
daalt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
A
schaats
B
schaatst

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
A
stormt
B
stormen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
A
glijden
B
glijd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
A
regenen
B
regent

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij
A
glijd
B
glijdt

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij
A
schaatst
B
schaats

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het
A
stijgt
B
stijgen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik, jij, hij, zij, wij, jullie of zij.
Of het!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen maken: hoe doe ik dat?
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)
Je of jij  werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Zij/ jullie/ wij  werken (meervoud, dus ik schrijf stam + en)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Eerst bespreken wat er allemaal op de plaat te zien is. Welke werkwoorden kom je tegen: wat doen de mensen op de plaat?
Maak 5 zinnen over de tekening

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies