Bloeddruk meten

Vitale functie: 



Bloeddruk meten 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Vitale functie: 



Bloeddruk meten 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblikken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitale functies: 
Controleren van: 
  • Temperatuur;
  • Ademhaling;
  • Hartfrequentie;

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
De student kan in eigen woorden vertellen wat bloeddruk is; 
De student kan factoren benoemen wat van invloed is op de bloeddruk: 
De student kan essentiële aspecten benoemen bij hypo en hypertensie;
De student kan een bloedruk meten (RR) handmatig
De student kan een bloedruk (RR) meten met een digitale bloedruk meter. 
 

Slide 4 - Tekstslide

Waarom heet bloeddruk RR?
De veel gebruikte afkorting 'RR' voor bloeddruk is afgeleid van de naam Riva-Rocci. 

Wie de hoogte van de bloeddruk noteert met de gebruikelijke afkorting 'RR', zal niet altijd beseffen dat die 2 letters slaan op de uitvinder van de huidige bloeddrukmeter, Scipione Riva-Rocci. Hij wordt in 1863 geboren in het plaatsje Almese en studeert geneeskunde in het nabije Turijn.
Voorkennis activeren

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Circulatie 
  • Hart -> Voedingsstoffen, zuurstof & afvalstoffen
  •  Grote bloedsomloop -> systemische arteriële bloeddruk
  •  Kleine bloedsomloop -> hart /longen 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De bloeddruk kan beïnvloedt worden door:
A
(In)spanningen
B
Bloedingen
C
Weerstand van de vaten
D
Medicatie

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is systolische druk ?

Slide 10 - Open vraag

Systolische druk is de bovendruk en geeft de druk aan wanneer het hart zich samenknijpt. 
Wat is diastolische druk ?
A
Onderdruk
B
druk in de ontspanningsfase v/h hart
C
bovendruk
D
druk in de spanningsfase v/h hart

Slide 11 - Quizvraag

De onderdruk (diastolische bloeddruk) is de druk wanneer het hart zich ontspant. 
Wat is hypertensie

Slide 12 - Open vraag

Bij een verhoogde bloeddruk is de bovendruk hoger dan 140 mmHg en de onderdruk hoger dan 90 mmHg. 
Welke arm mag je geen bloeddruk meten?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kunnen we doen bij een hoge bloeddruk:

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Orthostatische hypotensie
Het hoofd krijgt te weinig bloed toegevoerd, waardoor cliënten de volgende klachten kunnen hebben:
  • Een licht gevoel in het hoofd;
  • wazig zien
  • zwarte vlekken voor de ogen
  • pijn in de schouders en nek
  • flauwvallen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke aspecten: 
  • Vermeld de houding van de zorgvrager bij de gemeten waarde; (liggend / staand / zittend)
  • Zorg ervoor dat de cliënt de arm zo houdt dat het midden van het manchet zich ter hoogte van het midden van het borstbeen bevindt;
  • Bij het missen van een waarde, wacht voor de nieuwe meting 1 tot 2 minuten; 
  • Meet geen bloeddruk aan een gewonde of oedemateus arm, een verlamde arm (bijvoorbeeld bij CVA) of een arm waar een infuus in zit; 
  • Bij een goed voelbare polsslagader is het ook mogelijk om het manchet op te pompen totdat de polsslagader niet meer gevoeld wordt en er dan nog 30 mmHg bij te pompen; 
  • De systolische druk kan worden bepaald door de waarde op de manometer af te lezen bij het horen van de eerste toon en diastolische druk kan worden bepaald door de waarde op de manometer af te lezen op het moment waarop de harttonen verdwijnen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In tweetallen oefenen 
  • Observeren en feedback a.d.h.v. de observatielijst 
  • Om beurten de bloedruk meten
  • Noteer de metingen 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe was dit om te doen? 
 
  • Wat ging goed? 
  • Wat vond je nog lastig? 
  • Wat vond je goed gaan bij de ander? 
  • Waar heb jij  nog extra begeleiding in nodig?  

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips en tops

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies