6.4 Transplantatie en bloedtransfusie

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je kunt beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies.

Slide 2 - Tekstslide

Orgaandonatie
Orgaantransplantatie betekent dat je "kapotte" orgaan vervangen wordt door een ander orgaan. Hier zijn orgaandonaties voor nodig.

Helaas zijn er nog steeds te weinig orgaandonoren en overlijden er mensen omdat er geen donororgaan beschikbaar is.

Slide 3 - Tekstslide

De nieuwe donorwet
Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?
De eerste kamer heeft inmiddels beslist en de nieuwe donorwet treedt in werking op 1 juli 2020

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Afstotingsreacties
Menselijke cellen hebben ook antigenen.                              (= het HLA-systeem)
Hierdoor kunnen jouw lymfocyten je lichaamseigen cellen onderscheiden van lichaamsvreemde cellen (van het donororgaan). 

T-cellen: vernietigen de cellen van het donororgaan
B-cellen: acute afstoting door gevormde antistoffen
Medicijnen: onderdrukken de afstotingsreactie
                                                                                                       (Human Leukocyte Anitgen)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is HLA?
Het HLA zijn de antigenen op lichaamscellen van mensen.

Welk type HLA je hebt is erfelijk bepaald. 
Familieleden hebben dus vaak overeenkomsten.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Verdeling bloedgroepen

Slide 9 - Tekstslide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 13 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 14 - Quizvraag

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Onvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 15 - Quizvraag

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 16 - Quizvraag

Resusfactor - ontdekt bij apen

Slide 17 - Tekstslide

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 18 - Tekstslide

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 19 - Quizvraag

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Opdrachten maken
6.4     Transplantatie en bloedtransfusie
Opdracht 26 t/m 32

Slide 22 - Tekstslide