Schrijfvaardigheid - les 3

Schrijfvaardigheid - 
het betoog
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Schrijfvaardigheid - 
het betoog

Slide 1 - Tekstslide

Planning blok Schrijfvaardigheid 
(21 januari t/m 19 februari)
21/22 januari
Voorkennis activeren 

25 januari t/m 29 januari
Het bouwplan
Het betoog
Tekst 'Opzouten met dat zout', blz. 120/121 van je boek
INLEVEREN: Leesverslag 3 - laatste les Nederlands van de week (dus 28 of 29 januari) - via mail

1 februari t/m 12 februari
Opdracht 3, blz. 121 van je boek
Voorbereiding op het tentamen

15 februari t/m 19 februari
Tentamen Schrijfvaardigheid (op school, 120 minuten)



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Het betoog 
Een betoog is bedoeld om te overtuigen: de schrijver wil dat de lezers zijn mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen. Die mening is dan ook de hoofdgedachte van de tekst.
De schrijver geeft argumenten voor zijn standpunt en soms weerlegt hij argumenten die de lezers tegen zijn standpunt kunnen inbrengen: hij toont dan aan dat die minder zwaar wegen dan zijn eigen (voor)argumenten.


Slide 4 - Tekstslide

Het betoog in het kort - 1:
Een betoog schrijf je n.a.v. een stelling (een uitspraak/zin waarover men van mening kan verschillen)

Tekstdoel: overtuigen
Subjectief: eigen mening van de auteur is belangrijk

Hoofdgedachte = de mening (standpunt) van de auteur. 




Slide 5 - Tekstslide

Het betoog in het kort - 2:
Tekststructuur: je kunt voor een betoog de volgende tekststructuren gebruiken (zie voor uitleg boek blz. 22/23):
  • argumentatiestructuur;
  • voor- en nadelenstructuur;



Slide 6 - Tekstslide

Een functie van de inleiding is duidelijk maken waar de tekst over gaat. Welke manier gebruik je om het onderwerp van een betoog te introduceren?
A
Er worden een of meer vragen gesteld
B
Er wordt een probleem geschetst
C
Er wordt een mening/standpunt geformuleerd

Slide 7 - Quizvraag

Het betoog bestaat uit:
  • het standpunt (de mening) van de schrijver over een bepaalde kwestie;
  • feitelijke en/of waarderende argumenten voor dat standpunt;
  •  feiten en/of voorbeelden die de argumenten ondersteunen;
  • tegenargumenten en de weerlegging daarvan

Slide 8 - Tekstslide

Let op de volgende punten:
  • Feitelijke argumenten moeten waar zijn
  • Waarderende argumenten moeten waar zijn: ze moeten door iedereen gedeeld worden of ze moeten ondersteund worden met feiten, cijfers of voorbeelden;
  • De argumenten moeten relevant zijn; drogredenen bijvoorbeeld zijn niet relevant;
  • De argumenten mogen elkaar niet tegenspreken (moeten consistent zijn)
  • De argumenten moeten met elkaar het standpunt voldoende ondersteunen
  • Eventuele tegenargumenten moeten gevolgd worden door een afdoende weerlegging 

Slide 9 - Tekstslide

De opbouw van het betoog
Inleiding: 
trek de aandacht van de lezer, introduceer het onderwerp en presenteer je standpunt (mening)

Middenstuk: 
argumenten voor je standpunt + ondersteuning met feiten, cijfers of voorbeelden
tegenargument met weerlegging

Slot:
Het slot van een betoog is een conclusie of een samenvatting. Een conclusie is het gebruikelijkst: de stelling wordt herhaald en de belangrijkste argumenten worden nogmaals gegeven. Gebruik hiervoor iets andere bewoordingen. Voeg geen nieuwe argumenten meer toe!

Slide 10 - Tekstslide

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten
B
Hij probeert je een mening te geven met argumenten.
C
Hij probeert je te overtuigen iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 11 - Quizvraag