Les 16 - Klare Taal plus - onbepaald voornaamwoord / betrekkelijk vnw

Les 16

Ik weet wat het betrekkelijk voornaamwoord is
(relative pronoun)

Ik weet wat het onbepaald voornaamwoord is
(indefinite pronoun)
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 16

Ik weet wat het betrekkelijk voornaamwoord is
(relative pronoun)

Ik weet wat het onbepaald voornaamwoord is
(indefinite pronoun)

Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijk 
voornaamwoord
  • Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat, het antecedent.
  • De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent. 

Het boek dat jij leest, zegt mij niets. 
Het boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto die daar staat, is van hem. 
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord


Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
1.  Die verwijst naar de-woorden.
2. Dat verwijst naar het-woorden.
3. Wat verwijst naar:
  • een overtreffende trap na ‘het’:
       - Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • 'vage' woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
        - Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
  • een hele zin of een deel van een zin:
       - Max is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.


Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
4.  Voorzetsel + wie (persoon)
             Verwijst naar een persoon (van wie, door wie, voor wie etc.)


             Tessa, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili. 
             De buurman, met wie ik vaak praat, is ziek vandaag.,

5.  Voorzetsel + waar (ding)
            Verwijst naar een ding: waarover,  waarin,  waarop, waarvan, waarvoor
            De mooie pen waarmee je schrijft, is heel duur.
            Ik kan de portemonnee waarin mijn rijbewijs zit niet vinden.

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen
Pak je schrift en een pen erbij.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het schilderij ...... je daar hebt opgehangen, hangt erg scheef.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het schilderij dat je daar hebt opgehangen, hangt erg scheef.

Betrekkelijk voornaamwoord = dat
Antecedent = het schilderij

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Fenna speelt fijn, ..... ik leuk vind. 



Slide 9 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Fenna speelt fijn, wat ik leuk vind. 

Betrekkelijk voornaamwoord = wat
Antecedent = Fenna speelt fijn

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het beste ..... me ooit is overkomen, is dat ik de loterij won. 



Slide 11 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het beste wat me ooit is overkomen, is dat ik de loterij won. 

Betrekkelijk voornaamwoord = wat
Antecedent = het beste

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het werk .... hij op zaterdag bij de Hema uitvoert, levert niet veel op. 


Slide 13 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het werk dat hij op zaterdag bij de Hema uitvoert, levert niet veel op. 

Betrekkelijk voornaamwoord = dat
Antecedent = het werk

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Is dat alles ..... we nodig hebben?



Slide 15 - Tekstslide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Is dat alles wat we nodig hebben?

Betrekkelijk voornaamwoord =  wat
Antecedent = alles

Slide 16 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide



Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.

An indefinite pronoun refers to something vague. They can be persons or things.

Slide 18 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: 
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst (refers to) dus naar iets vaags (vague). Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 19 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord: 
de verschillen met andere voornaamwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Welke zin heeft geen onbepaald voornaamwoord?
A
Niemand weet wat er aan de hand is.
B
Wat is er aan de hand?

Slide 21 - Quizvraag

Onbepaald voornaamwoord:
A
daar
B
wie
C
verder
D
men

Slide 22 - Quizvraag

Welke woorden zijn het onbepaald voornaamwoord?
(kies er 1)
A
iets
B
hem
C
niets
D
die

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is geen onbepaald voornaamwoord?
A
men
B
ergens
C
derde
D
iets

Slide 24 - Quizvraag

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
A
Niemand en mij
B
Mij en iets
C
iets
D
Niemand en iets

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van de onbepaalde voornaamwoorden?
A
deze, dit, die, dat
B
iets, niets, iemand, alles
C
die, dat, wat, wie
D
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 26 - Quizvraag

Maken
oefeningen bij les 15 - opdracht 1

samen nakijken

Slide 27 - Tekstslide