H3 20.05.2022

Guten Morgen
Freitag 20.05.2022
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Guten Morgen
Freitag 20.05.2022

Slide 1 - Tekstslide

Heute
  • Kurz Wörter lernen & wiederholen
  • Video mit Fragen
  • Die Grammatik wiederholen
  • Zeit für das Portfolio 

Slide 2 - Tekstslide

Wörter lernen
10 Minuten (selbstständig!)

beleven, meemaken t/m het vakantiehuisje, het appartement
(S. 124: Kapitel 17)


Slide 3 - Tekstslide

das Doppelzimmer

Slide 4 - Open vraag

de camping

Slide 5 - Open vraag

aan het strand liggen
A
am Strand liegen
B
ans Strand liegen
C
zum Strand liegen
D
an den Strand liegen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe zeg je dat in het Duits?

Slide 7 - Open vraag

Österreichisch
Spanisch
op reis gaan
vertalen
übersetzen
verreisen

Slide 8 - Sleepvraag

Die Antworten
de tweepersoonskamer - das Doppelzimmer
de camping - der Campingplatz
aan het strand liggen - am Strand liegen
Hoe zeg je dat in het Duits? - Wie sagt man das auf Deutsch?
Spaans - Spanisch
vertalen - übersetzen
op reis gaan - verreisen
Oostenrijks - Österreichisch


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Die Grammatik
Haben, Sein & Werden

Präsens (tegenwoordige tijd)
Präteritum (verleden tijd)

Slide 11 - Tekstslide

Haben, sein und werden

Slide 12 - Tekstslide

Haben und sein
wir wiederholen den Präsens

Slide 13 - Tekstslide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 14 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 15 - Sleepvraag

Übersetze:
jij bent

Slide 16 - Open vraag

Übersetze:
zij (enkelvoud) heeft

Slide 17 - Open vraag

Übersetze:
wij zijn

Slide 18 - Open vraag

Übersetze:
u heeft

Slide 19 - Open vraag

Übersetze:
jullie zijn

Slide 20 - Open vraag

Werden Präsens
Werden heeft 2 betekenissen:

                  worden  +  zullen

Slide 21 - Tekstslide

Werden
ich               werd  e
du                wir      st
er/sie/es   wir      d                          =>  Het lijkt een beetje
                                                                      op een sterk werkwoord!
wir               werd   en
ihr                werd   et
sie/Sie        werd   en

Slide 22 - Tekstslide

het werkwoord 'werden'
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 23 - Sleepvraag

Übersetze:
hij wordt
A
er werdet
B
er werdt
C
er wird
D
er wirdt

Slide 24 - Quizvraag

Übersetze:
jij zal
A
du sollst
B
du werdest
C
du wirst

Slide 25 - Quizvraag

werden
Du ........... morgen 10 oder?
A
werde
B
wirst
C
werdest
D
wird

Slide 26 - Quizvraag

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 27 - Quizvraag

Haben, sein, werden  - Präteritum
(Präteritum = Vergangenheit)

Schlage in deinem Buch nach ....
Auf welcher Seite?

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video


Ich ........... eine Schwester. Sie lebt nicht mehr.
A
war
B
würde
C
wurde
D
hatte

Slide 30 - Quizvraag

Ich habe auf Anna gewartet. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
hatte
B
war
C
wurde

Slide 31 - Quizvraag

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
hatte
B
war
C
würde

Slide 32 - Quizvraag

................. ihr schon in Berlin?

Slide 33 - Open vraag

................. du das erzählt?

Slide 34 - Open vraag

Zeit für das Portfolio


Slide 35 - Tekstslide