Paragraaf 9 Formuleren: actief/passief

Passief of actief?
Je leert over passieve en actieve zinnen. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Passief of actief?
Je leert over passieve en actieve zinnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Mees koopt de nieuwe laptop.
passief of actief?
A
passieve vorm
B
actieve vorm

Slide 2 - Quizvraag

Actief

a. De man koopt een computer


- Deze zin is actief

- In zin a staat een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

De nieuwe laptop wordt door Mees gekocht.
passief of actief
A
passieve vorm
B
actieve vorm

Slide 4 - Quizvraag

Passief

b. De computer wordt door de man gekocht (passief)

- Er veranderen dan drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden  te staan.

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen. Sleep de zinnen naar het juiste hokje. Is de zin actief of passief?
Actief
Passief
Hij koopt de Iphone.
De auto is door de man gekocht.
Mijn dochter zoekt een kamer in Utrecht.
Plaag hem niet zo! 
De menigte werd door de politie verspreid.
Hij doet het zelf. 
De kamer was door de brand zwartgeblakerd.

Slide 6 - Sleepvraag

Het geld wordt morgen door mijn werkgever op mijn rekening gestort.

Slide 7 - Open vraag

Het pakketje was gisteren toch bij de buren bezorgd?

Slide 8 - Open vraag

De auto is door de man gekocht.
A
actief
B
passief

Slide 9 - Quizvraag

Je moet hem niet zo plagen.
A
actief
B
passief

Slide 10 - Quizvraag

Mijn jas is meegenomen door mijn vriendin.
A
actief
B
passief

Slide 11 - Quizvraag

Hij keek door het zolderraam naar buiten.
A
actief
B
passief

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeelden
ActiefPassief (hulpwerkwoord is worden)

Jan slaat de hond.De hond wordt door Jan geslagen.

Jan sloeg de hondDe hond werd door Jan geslagen.

Jan zal de hond slaan.De hond zal door Jan worden geslagen.

Jan zou de hond slaan.De hond zou door Jan worden geslagen.

Slide 13 - Tekstslide