lesson 8 prepare for the testweek

1 / 23
volgende
Slide 1: Video

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Words
Do you know the following words?

Slide 2 - Tekstslide

for example
timer
0:20

Slide 3 - Open vraag

however
timer
0:20

Slide 4 - Open vraag

likewise
timer
0:20

Slide 5 - Open vraag

in the meantime
timer
0:20

Slide 6 - Open vraag

that is why
timer
0:20

Slide 7 - Open vraag

as a result
timer
0:20

Slide 8 - Open vraag

besides
timer
0:20

Slide 9 - Open vraag

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 10 - Quizvraag

therefore
timer
0:20

Slide 11 - Open vraag

describe
timer
0:20

Slide 12 - Open vraag

rather than
timer
0:20

Slide 13 - Open vraag

Questions
Do you know these questions?

Slide 14 - Tekstslide

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 15 - Quizvraag

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 16 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 17 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 18 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 19 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 20 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 21 - Quizvraag

Leesstrategiën 
  1. TIP: Houd steeds de tijd in de gaten.
  2. Voorspellen
  3. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp? ELZA: let op de eerste en laatste zin van de alinea's/
  4. Voorkennis: wat weet je al van het onderwerp?
  5. Structuur van de tekst gebruiken-signaalwoorden
  6. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: 
  7. Lees de alinea goed door.
  8. Gedetailleerd lezen: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden.
  9. WOORDBETEKENISSEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug 
Make the quick scan (difficult!)
Finished?Make p40-42/81-83
Show me the result of the quick scan

Slide 22 - Tekstslide

Homework Make p40-42/81-83
Bring a dictionary

Slide 23 - Tekstslide