Hoofdstuk 7 paragraaf 3

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Amsterdam is wereldwijd bekend om haar grachten en prachtige grachtenpanden. Dit is een voorbeeld van

1. Lokale identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit

De Friese vlag is een uiting van de:

1. Lokale identiteit
2. Nationale identiteit
3. Regionale identiteit

Max Verstappen pakt de wereldtitel F1 en het hele land staat op stelten!

1. Persoonlijke identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit
4. Lokale identiteit

Jip en Janneke in dialect
Bij de historische verenigingen ligt ‘Jipke en Jannöaken’ te koop. Restaurants zetten streekrecepten op het menu en tappen Grolsch bier, in cafés staat FC Twente op het beeldscherm. De gasten luisteren naar een hit van Normaal. Bij de put voor het streekeigen boerderijtype blazen boeren op de midwinterhoorn. Andere folklore bestaat uit vlöggeln, klootschieten en huizenhoge paasvuren


Welke vorm van identiteit hij weergeeft. Kies uit

1. regionale identiteit
2. nationale identiteit
3. lokale identiteit

Aan het begin van het jaar viert iedereen in Brabant en Limburg gezamenlijk Carnaval

1. Persoonlijke identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit
4. Lokale identiteit

Buitenlanders zien Nederland vooral als het land van klompen, tulpen en molens.
Dit is een voorbeeld van:

1. Lokale identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit

In Twentse cafe's zijn de wedstrijden van FC Twente vaak life te volgen, uit de tap tapt men Grolsch bier en het Twentse dialect is voor andere Nederlanders vaak niet te verstaan. Dit is een voorbeeld van:

1. Lokale identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit

Wat voor identiteit heeft het songfestival dat dit jaar in Nederland gehouden wordt?

1. Lokale identiteit
2. Regionale identiteit
3. Nationale identiteit
4. Europese identiteit

Koningsdag is een uiting van de:

1. Lokale identiteit
2. Nationale identiteit
3. Regionale identiteit

Joanne verhuist van Maastricht naar Elburg. Ze moet erg wennen aan haar nieuwe leefomgeving. Dat is andersom ook het geval. De leerlingen in Elburg vinden Joanne maar raar. Met haar zachte g en haar punkkapsel valt ze buiten de groep. Ze wordt voor geen enkel feestje gevraagd. Er is dus sprake van [1]. Het is heel duidelijk geworden dat Joanne als buitenstaander afhankelijk is van de [2] van de groep. Na een jaar gaat het beter. Joanne past zich meer aan en haar klasgenoten krijgen waardering voor haar humor en rake opmerkingen. Het komt erop neer dat haar persoonlijke identiteit en de lokale identiteit beter samengaan. Joanne maakt vrienden en ze wordt opgenomen in de groep. Er is nu sprake van [3].

Welke woorden moeten op de plaats staan van 1, 2 en 3 in de tekst?

1. 1 = integratie; 2 = tolerantie; 3 = uitsluiting
2. 1 = uitsluiting; 2 = tolerantie; 3 = insluiting
3. 1 = insluiting; 2 = uitsluiting; 3 = tolerantie
4. 1 = tolerantie; 2 = integratie; 3 = insluiting

https:

Wat was niet duidelijk, is er iets waar je graag meer uitleg over hebt?