L10 Hoofdletters en tekstopbouw

pag. 116
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

pag. 116

Slide 1 - Tekstslide

Welke vraag hebben de makers van het filmpje aan de bekende Vlamingen gesteld?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

onderwerp van de video (1 woord)

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Geef een synoniem voor 'bijzonder'.

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de 6 fragmenten op pag. 117-118
- Beantwoord telkens de vragen.

timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschatstrategieën
= verschillende manieren om een betekenis van een woord te achterhalen
  1. context
  2. taalverwantschap
  3. woordbouw
  4. vraag een vriend
  5. woordenboek of zoekmachine

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. context
Voorbeeld: socioloog
“Sophie Wooward is een sociologe: voor haar job onderzoekt ze onze samenleving en alles wat daar mee te maken heeft.”

Ik kan uit de context afleiden dat een socioloog iemand is die de samenleving onderzoekt.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. taalverwantschap
Herken je een ander Nederlands woord of een andere taal?

Voorbeeld: amoureuze
Ik herken het Franse woord amour, wat liefde betekent. Amoureuze is een bijvoeglijk naamwoord, dus het zal iets als verliefd of romantisch betekenen. 
 .


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. woordbouw
Kan je het woord opdelen? In samenstellingen, afleidingen of woorden die een voorvoegsel hebben.

Voorbeeld: anti-transpirant
Ik weet dat het voorvoegsel anti 'tegen' betekent.
Transpireren is hetzelfde als zweten.
Dus zal dit betekenen: tegen zweten.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. vraag een vriend
Met een betekenisoverleg voorkom je misverstanden!

Let op: connotatie (gevoelswaarde), cultuur, ...

Slide 11 - Tekstslide

gieren voorbeeld in oefening hierboven
5. woordenboek / zoekmachine
Let op: vorm 
werkwoord / zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord

Voorbeeld: bal in het woordenboek
1) rond en bol voorwerp
2) feestelijke bijeenkomst waar men komt om te dansen
Context bepaalt wat juist is.

Slide 12 - Tekstslide

gieren voorbeeld in oefening hierboven
Oef. 2
expressie -->
verfoeid -->
therapeut -->
courant -->
cliché -->

alternatief -->
  • uitdrukking
  • met afschuw bekeken, verwenst
  • Hij/zij helpt mensen om bepaalde gebeurtenissen te verwerken.
  • frequent, gebruikelijk, gangbaar
  • Een beeld dat heel vaak gebruikt wordt en daardoor wat afgezaagd is.
  • Een andere manier om hetzelfde doel te bereiken.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de 2 teksten op pag. 122-123
Deel 2
Vragen 1 t.e.m. 5
pag. 119

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naar aanleiding van welke gebeurtenis werden beide teksten geschreven?

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke soort zin beginnen beide inleidingen?
A
een vraagzin
B
een mededelende zin
C
een bevelende zin
D
een ontkennende zin

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom hebben de schrijvers voor dit soort inleiding gekozen?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Onderwerp en hoofdgedachte

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk tekstdoel hebben beide teksten?
A
amuseren
B
ontroeren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekst vond je het boeiendst om te lezen? (schrijfkader pag. 120)

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees de teksten nog een keer.
Beantwoord vragen 6,7 en 8.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekst heeft de beste inleiding? Waarom? Geef 1 argument.
tekst 1
tekst 2

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6: Inleiding
De inleiding bij tekst 1 geeft de globale inhoud en hoofdpunten van de tekst weer. 
Bij tekst 2 is dit niet het geval.
--> tekst 1 heeft de beste inleiding.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

b. Geef de betekenis van beide woorden:
Valentijn/ valentijn

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Formuleer nu een algemene spellingsregel.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8. Vinden jullie een slot in beide teksten?
Beide teksten missen een slot. Niet elke tekst (hier een krantenartikel) is opgebouwd volgens een IMS-structuur. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koosnamen zijn in... heel populair.
A
Vlaanderen
B
vlaanderen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de ... top vijf staan schatje, poepie, liefje, scheetje en bolleke helemaal bovenaan.
A
Vlaamse
B
vlaamse

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo gebruikt de beroemde... schrijver...
A
Engelse
B
engelse

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo gebruikt de beroemde Engelse schrijver ... in zijn toneelstuk.
A
Shakespeare
B
shakespeare

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo gebruikt de beroemde Engelse schrijver Shakespeare in zijn toneelstuk... al de koosnaam 'muisje'.
A
Hamlet
B
hamlet

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord... verwijst in onze taal naar iemands aanbidder of geliefde.
A
Valentijn
B
valentijn

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maar ... is van oorsprong een eigennaam.
A
Valentijn
B
valentijn

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er was ooit een ... , al is er over die man niet veel bekend.
A
Sint-Valentijn
B
sint-valentijn

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naar het schijnt was hij een priester die in de 5e eeuw na ...
A
Christus
B
christus

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naar het schijnt was hij een priester die in de 5e eeuw na Christus het huwelijk tussen een ... soldaat
A
Romeinse
B
romeinse

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naar het schijnt was hij een priester die in de 5e eeuw na Christus het huwelijk tussen een Romeinse soldaat en een ... vrouw inzegende.
A
Christelijke
B
christelijke

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De toenmalig keizer liet hem onthoofden, maar paus ... riep de 14e -
A
Gelasius
B
gelasius

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De toenmalig keizer liet hem onthoofden, maar paus Gelasius riep de 14e ... uit tot -
A
Februari
B
februari

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De toenmalig keizer liet hem onthoofden, maar paus Gelasius riep de 14e februari uit tot de naamdag van ...
A
Sint-Valentijn
B
sint-valentijn

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot op vandaag is ... de feestdag van de geliefden.
A
Valentijn
B
valentijn

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelftest hoofdletters 
Diddit/ L10/ oefeningen
remediëring

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taaltaak: Google Classroom
Schrijven: bijnamen van bekende mensen

Stappenplan: voorbereiden > plannen > schrijven > reflecteren

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbereiden
bijnamen bekende mensen

Slide 49 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Over welke beroemdheid schrijf jij een tekst? Geef de naam én bijnaam.
voorbereiden

Slide 50 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

plannen
Waar zoek je online informatie op?

Slide 51 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

schrijven

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies