Tekstdoelen en tekstsoorten

Opfrissing Tekstdoelen en tekstsoorten
Aan het einde van deze les
- Weet je welk tekstdoel een tekst kan hebben:
amuseren---informeren--- uitleggen ---aansporen
              - Ken je het verschil tussen tekstdoel en tekstsoort
                     - Ben je in staat zelf het tekstdoel en de tekstsoort van enkele artikels te bepalen


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary Education

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Opfrissing Tekstdoelen en tekstsoorten
Aan het einde van deze les
- Weet je welk tekstdoel een tekst kan hebben:
amuseren---informeren--- uitleggen ---aansporen
              - Ken je het verschil tussen tekstdoel en tekstsoort
                     - Ben je in staat zelf het tekstdoel en de tekstsoort van enkele artikels te bepalen


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het doel van dit bord?

A
Overhalen/activeren
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Video

Wat wil de spreker bereiken met dit stuk?
A
overhalen/activeren
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 5 - Quizvraag

Tekstdoelen?

  • Wat wil de schrijver bereiken?


Tekstsoorten?
  • Met wat voor soort tekst wil hij dit bereiken?

Slide 6 - Tekstslide

Amuseren
- De schrijver wil de lezer vermaken met zijn tekst.
Hij doet dit met amuserende teksten

Slide 7 - Tekstslide

Informeren
- De schrijver wil dat je iets te weten komt.
Er zijn verschillende informatieve tekstsoorten om de lezer te informeren:

Slide 8 - Tekstslide

uitleggen
  • De schrijver zegt hoe je iets moet doen
  • Hij gebruik hiervoor instructieve tekstsoorten



Slide 9 - Tekstslide

Activeren/aansporen
  • De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen
  • Hij gebruikt hiervoor activerende/aansporende teksten

Slide 10 - Tekstslide

Wat doe je als je de tekst verkennend leest?

Slide 11 - Open vraag

Wat doe je als je de tekst globaal leest?

Slide 12 - Open vraag

Wat is en waar vind je de bron van de tekst?
A
Uitleg en die vind je in de tekst.
B
Uit een bron kun je water halen en die vind je in de tuin.
C
De bron geeft aan waar de tekst vandaan komt en die vind je onderaan de tekst.

Slide 13 - Quizvraag

Nu is het aan jullie
Wat zijn de 4 tekstdoelen

Slide 14 - Woordweb

Wat is verkennend lezen?
A
Je leest de titel en daarna de tekst grondig
B
Je leest de inhoud van de tekst en kijkt naar de plaatjes
C
Je kijkt naar de illustratie en de kopjes.
D
Je leest de titel, kijkt naar de plaatjes, kopjes en leest de inleiding.

Slide 15 - Quizvraag

Geef enkele voorbeelden
van tekstsoorten

Slide 16 - Woordweb

Wat doe je bij zoekend lezen?
A
Je zoekt uit waar de tekst vandaan komt.
B
Je zoekt in de tekst de informatie op die je nodig hebt.
C
Je zoekt naar het middenstuk van de tekst.
D
Je zoekt in de inleiding, waar de tekst over gaat.

Slide 17 - Quizvraag

Wat doe je bij globaal lezen?
A
Je leest de eerste en de laatste regel van de alinea's.
B
Je leest het middenstuk en het slot.
C
Je leest de inleiding en kijkt naar de plaatsjes.
D
Je leest de titel en vooral de kopjes in de tekst.

Slide 18 - Quizvraag