Irregular verbs part 2
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Link
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'sit'?
A
sitting
B
sits
C
sit
D
sat
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'leave'?
A
left
B
leaving
C
leave
D
leaves
Slide 9 - Quizvraag
Wat is 'ring' in het Nederlands?
A
gering
B
ringen
C
belde
D
bellen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'come'?
A
come
B
came
C
comes
D
coming
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'choose'?
A
choosing
B
chose
C
choose
D
chosen
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'broadcast'?
A
broadcasted
B
broadcasting
C
broadcasts
D
broadcast
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de het voltooid deelwoord van 'pay'?
A
pays
B
paid
C
paying
D
payed
Slide 14 - Quizvraag
Wat is 'wear' in het Nederlands?
A
gedragen
B
wearied
C
dragen
D
droeg
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'draw'?
A
drawed
B
drawn
C
drawing
D
drew
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'dig'?
A
digged
B
diggend
C
dug
D
duged
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'cost'?
A
costing
B
cost
C
costen
D
costed
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'be'?
A
waren
B
is
C
been
D
was
Slide 19 - Quizvraag
Wat is 'know' in het Nederlands?
A
weten
B
geweten
C
wist
D
wetened
