Herhaling H3

Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
H3 Woordenschat
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
H3 Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Combinaties met vast voorzetsel
zelfstandig  naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

verstand (zn) hebben van
bezwaar (zn) hebben tegen
gebrek (zn) hebben aan

Slide 2 - Tekstslide

Vaste Voorzetsels



Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: vertrouwen op, beschikken over, zich schamen voor.



Slide 3 - Tekstslide

Vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat of als je het voorzetsel verandert.

Bijvoorbeeld:
LACHEN NAAR
betekent iets heel anders dan
LACHEN OM

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde??

Slide 5 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 6 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 7 - Tekstslide

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

1. Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 10 - Quizvraag

Grammatica woordsoorten
Hww = hulpwerkwoord
Kww = koppelwerkwoord
Zww= zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de KWW
•Je hebt er 9
-zijn                           - heten
-worden                  -voorkomen
-blijven
-blijken
-lijken
-schijnen

Slide 12 - Tekstslide

Het KWW geeft GEEN handeling aan maar koppelt het ONDW van een zin aan het deel waarin het bijv.nw en/of ZNW staat 


Slide 13 - Tekstslide

• De deur van de garage blijft wit.
-ONDW = de deur van de garage
-WW blijft geeft geen handeling aan maar koppelt wit aan de deur van de garage
• Hanna is een goede hockeyster.
-ONDW = Hanna
-WW is geeft geen handeling aan maar koppelt Hanna aan een goed hockeyster

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het KWW in deze zin:
'Bram is jarig geweest.'

Slide 15 - Open vraag

Zou Lowlands echt populairder WORDEN dan Pinkpop?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 16 - Quizvraag

Die degenslikker moet zijn zwaard via keel en slokdarm in de maag STEKEN.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 17 - Quizvraag

Gerjan SCHIJNT volgend jaar geen keeper te willen blijven.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 18 - Quizvraag

Spelling
Koppelteken
weglatingsstreepje

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welk woord is correct gespeld?
A
havo/vwo-klas
B
havo/vwo klas

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is correct gespeld?
A
65+ kaart
B
65+-kaart

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is correct gespeld?
A
mond-op-mondbeademing
B
mond- op mondbeademing

Slide 26 - Quizvraag