In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Mevrouw de Cuba
Slide 1 - Tekstslide
Programa para hoy
5 min - Bienvenidos
15 min - Repaso
20 min - Gramática
25 min - Escritura
10 min - Vocabulario
Slide 2 - Tekstslide
Proefwerk
Toetsweek
Bron D, het werkwoord IR kunnen vervoegen
Kloktijden, aangeven hoe laat het is in het Spaans (es la una, son las dos etc)
Bezittelijk voornaamwoord (cap. 5).
Frases clave (thema's escritura).
Slide 3 - Tekstslide
Let op!
kwartier = cuarto (niet verwarren met "cuatro")
18.15 > kwart over 6 = son las seis y cuarto
Slide 4 - Tekstslide
SER
Je gebruikt het werkwoord SER (=zijn) om aan te geven hoe laat het is
ES la una (omdat het 1 uur is > enkelvoud)
SON las dos, tres, cuatro etc.... (meervoud)
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
¿A qué hora.......?
¿A qué hora......? = Om hoe laat ......
¿A qué hora te levantas?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
12 uur s'middags / 's nachts
mediodía
medianoche
Slide 9 - Tekstslide
¿Qué hora es?
A
las diez y veinticinco
B
las diez y veintisiete
C
las once menos media
D
cinco para las diez y media
Slide 10 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
las ocho en punto
B
las ocho menos diez
C
las ocho menos dos
D
las ocho y cinco
Slide 11 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
son la una y media
B
son las una y media
C
es las una y media
D
es la una y media
Slide 12 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
Son las nueve y cuarto.
B
Son las tres y media.
C
Son las dos y cuarto
D
Son las seis y media.
Slide 13 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
Son las dos y cuarto.
B
Son las seis en punto.
C
son las seis y cuarto.
D
Son las tres y media.
Slide 14 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
Son las siete y media.
B
Son las nueve menos cuarto.
C
Son las ocho menos cuarto.
D
Son las tres en punto.
Slide 15 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
Son la una menos cinco
B
Es la una menos cinco
C
Son las doce
D
Son la una y cinco
Slide 16 - Quizvraag
¿Qué hora es? Son las ...
Slide 17 - Open vraag
¿Que hora es? 13.00uur (vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 18 - Open vraag
¿Que hora es? 12.00 uur(vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 19 - Open vraag
¿Que hora es? 17.30 (vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 20 - Open vraag
¿Que hora es? 19.45 (vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 21 - Open vraag
¿Qué hora es? 14.15 uur (vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 22 - Open vraag
¿Que hora es? 15.30 (vul hieronder in, in het Spaans)
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Video
¿A qué hora se levanta Marcos?
A
a las siete de la mañana cuando vuelve su madre de trabajar
B
a las nueve le despierta su padre
C
a las siete y media para ir al instituto
D
a las ocho para coger el autobus
Slide 25 - Quizvraag
¡A trabajar!
¿Qué? p. 12 ejercicio 12, 13 y 14.
¿Cómo? Individualmente
¿Tiempo? 15 min
¿Meta? Practicar con la gramática
¿Listo? repasar el vocabulario de cap 4.
timer
15:00
Slide 26 - Tekstslide
Mannelijk en vrouwelijk
In het Spaans kunnen woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.
Bijvoorbeeld:
el abuelo, la abuela
la escuela, el colegio
Slide 27 - Tekstslide
Enkelvoud en meervoud
In het Spaans maak je een woord meervoud door +es of +s achter te plakken. Bijvoorbeeld:
la abuela > las abuelas
el profesor > los profesores
Slide 28 - Tekstslide
Werkwoorden
Werkwoorden zijn niet mannelijk of vrouwelijk, maar kunnen wel in het enkelvoud (ik, jij, hij/zij, u of meervoud (wij, jullie, zij/u) staan. Voorbeelden:
hablar = praten comer =eten escribir = schrijven
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Zinsvolgorde
In het Spaans is de zinsvolgorde bijna hetzelfde als in het Nederlands. Namelijk:
plaats/tijd/manier - Onderwerp - Werkwoord - Rest van de zin - plaats/tijd/manier
Slide 31 - Tekstslide
Zinsvolgorde
Let op het volgende:
de ontkenning (no) komt altijd voor het werkwoord
Bijvoorbeeld: No vivo en Inglaterra. = Ik woon niet in Engeland.