Ontleden oefenen.

Ontleden door elkaar
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Ontleden door elkaar

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 2 - Open vraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 6 - Quizvraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quizvraag


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Welke lidwoorden kennen we?

Slide 9 - Open vraag

Welke vraag stel je bij het meewerkend voorwerp?

Slide 10 - Open vraag

Welke voorzetsels
staan in de mop?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de mop?

Er lopen twee oenen over straat. Zegt de ene oen tegen de andere: 'Mag ik nu in het midden lopen?'

Slide 12 - Open vraag


In de volgende zinnen zit een fout. Typ de zinnen goed:
1. Ik pak jou tas.
2. Dat is de jas van me moeder.

Slide 13 - Open vraag

Persoonsvorm?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 14 - Open vraag

Gezegde?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 15 - Open vraag

Onderwerp?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 16 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 17 - Open vraag

Lidwoord?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 18 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 19 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord?
Zij gooide tijdens het carnaval het geld over de balk.

Slide 20 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling?
Zij gooide tijdens het carnaval het geld over de balk.

Slide 21 - Open vraag

Meewerkend voorwerp?

Elise speelt viool voor een groot publiek.

Slide 22 - Open vraag

Succes met de

Slide 23 - Tekstslide