Klas 2B week 23

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Let op
Het eerste deel van de les  over de inleiding en het  slot is alleen voor BASIS

De uitleg over signaalwoorden is voor KADER

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding en slot
Een tekst begint altijd met een inleiding en eindigt met een slot. Bij de inleiding vertelt de schrijver waar hij over gaat vertellen. Hij introduceert dus het onderwerp.

Bij het slot sluit het de tekst af. Dit kan hij ook op verschillende manieren doen. 

Als je deze leert, herken je ze ook beter!

Slide 3 - Tekstslide

Lees eerst de uitleg

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Op welke drie manieren kan een schrijver dus de tekst inleiden?

Slide 6 - Open vraag

Op welke drie manieren kan een schrijver dus de tekst afsluiten?

Slide 7 - Open vraag

Huiswerk BASIS
Maken:
Blok 5 Lezen
Opdracht 6, 7 en 8 

Slide 8 - Tekstslide

Lesdoel



Aan het eind van deze les ken je minimaal vier verbanden met de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Welke vier tekstverbanden moet je kennen!

Er zijn nog meer tekstverbanden. Dit zijn voorlopig de belangrijkste.
- Opsomming
- Tegenstelling
- Oorzaak - gevolg
- Reden, verklaring

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg

De theorie staat in de paragraaf zakelijk lezen. Je kunt via de knop " toon meer theorie" alles lezen over tekstverbanden en signaalwoorden. (par. 5.5)

Je hebt ook aantekeningen in leswijs maken: klik op aantekeningen en kies voor de bijbehorende paragraaf. (korte uitleg hierover!)


- opsommingen

- tegenstelling

- reden / verklaring

- oorzaak en gevolg



Slide 12 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 13 - Tekstslide

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 14 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 15 - Tekstslide

tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 16 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Tegenstelling
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Oorzaak-gevolg
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 18 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 19 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 21 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Voorbeeld
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld


• Opsomming
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 22 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Middel-doel
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Conclusie
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Voorwaarde
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 23 - Tekstslide

Theorie signaalwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 26 - Quizvraag

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 27 - Quizvraag

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 28 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 29 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 30 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 31 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 32 - Quizvraag

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 33 - Quizvraag

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 34 - Quizvraag

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 35 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 36 - Quizvraag

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 37 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 38 - Quizvraag

Huiswerk KADER
Blok 5 Lezen: maken opdrachten 4 en 5 

Let op: lees het gele kader 'verwijswoorden' voordat je met opdracht 5 begint 

Slide 39 - Tekstslide