naamvallen 1e 3e en4e

De naamvallen van der der-groep en de ein-groep
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De naamvallen van der der-groep en de ein-groep

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les kan je:
-De juiste naamval in de zin plaatsen.


Slide 2 - Tekstslide

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

In welke naamval staat het lidwoord?
Das Kind ruft mich.
A
1e
B
4e
C
ik weet het niet
D
geen van beide

Slide 5 - Quizvraag

Welke naamval staat het lidwoord?
"Ich zeige den Weg"
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 6 - Quizvraag

Verandering van het lidwoord
1e (ond)-> 4e naamval (lv) 
!der -> den- Der Mann läuft.- Ich sehe den Mann laufen.
die -> die-    Die Frau läuft.- Ich sehe die Frau laufen.
das -> das-  Das Mädchen läuft. - Ich sehe das Mädchen laufen.
die-> die - Die Menschen laufen. - Ich sehe die Menschen laufen.

Slide 7 - Tekstslide

3e naamval (meew.vw)
Het mw vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.
de moeder is meew.vw.
Ik heb het haar verteld
haar is meew. vw

Slide 8 - Tekstslide

Pietje gibt dem Mädchen einen Kuss

meew. vw is?
A
Pietje
B
een meisje
C
een kus
D
aan

Slide 9 - Quizvraag

Er hat das ihr erzählt.

meew. vw is?
A
hij
B
haar vriend
C
heeft verteld
D
heeft

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Die Frau schenkt d... Mann ein Geschenk.
A
ein
B
die
C
dem
D
den

Slide 12 - Quizvraag

Der Junge schickt sein... Eltern Blume.
A
seine
B
sein
C
seinem
D
seinen

Slide 13 - Quizvraag

Ich habe das mein... Tante erzählt.
A
mein
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 14 - Quizvraag

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der/ einer
dem 
den/ einen
einem

Slide 15 - Sleepvraag

Bis jetzt...
De man geeft                   aan het kind              de hond.
Der Mann schenkt               dem Kind         den Hund.
Ein Mann schenkt              einem Kind       einen Hund.
Kein Mann schenkt         keinem Kind      keinen Hund.
ond (1e-m)                 mw (3e-onz)            lv (4e- m)
 

Slide 16 - Tekstslide

voorzetsels 3e naamval
Na deze voorzetsels: 
mit, nach ,bei, seit, von, zu, gegenüber, aus
altijd 3e naamval.

Die Schüler kommen aus ..... Schule.(v)
Mit mein.... Hilfe (v) schaffen wir es.
Nach ein..... Jahr (o) ist es fertig.

 

Slide 17 - Tekstslide

Klopt deze zin?
"Seit einem Tag(m) hat meine Frau dem Junge unsere Blume(v) gegeben."
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Bezittelijk vnw / ein-Gruppe 
de rijtjes van -ein-   staan  in de verschillende naamvallen.
ein, kein, mein ,dein, sein, unser, eurer, ihr Ihr
een, geen, mein, jouw, zijn, onze, jullie, hun, uw

en krijgen de uitgang zoals die van -ein
ein Mann-> mein Mann-> dein Mann- enz.
eine Frau-> keine Frau-> meine, deine, seine, unsere, euere...

Slide 19 - Tekstslide

üben!

Wir machen zusammen Aufgabe 10 (Kapitel 4, Lektion 1)

Slide 21 - Tekstslide