Les 2 Week 36: Presente + ser , estar, tener + Getallen + frases claves

La clase de hoy
La meta de la clase: het doel van les
De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.

- Jullie oefenen met de werkwoorden op ar - er - ir.
- Jullie oefenen met ser / estar / tener.
- Jullie oefenen met woordenschat.


 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

La clase de hoy
La meta de la clase: het doel van les
De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.

- Jullie oefenen met de werkwoorden op ar - er - ir.
- Jullie oefenen met ser / estar / tener.
- Jullie oefenen met woordenschat.


 

Slide 1 - Tekstslide

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1-2-3: Herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Gramática
De werkwoorden: Ser - Estar en tener
Regelmatige werkwoorden op -ar, -er en -ir

Slide 3 - Tekstslide




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Los verbos regulares , zie nr. 12c p.25 TB
Una pregunta: Wat valt er op aan het accent bij de jullie-vorm?
Atención: la acentuación 

Slide 6 - Tekstslide

werkwoord: TENER
TENGO
IK HEB
TIENES
JIJ HEBT
TIENE
HIJ/ZIJ/U HEEFT
TENEMOS
WIJ HEBBEN
TENÉIS
JULLIE HEBBEN
TIENEN
ZIJ HEBBEN
TENER = HEBBEN

Slide 7 - Tekstslide

¿Cuántos años (tener) tú?
A
tengo
B
tenéis
C
tienes
D
tiene

Slide 8 - Quizvraag

Mi padre (tener) cuarenta y dos años.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tienen

Slide 9 - Quizvraag

Nosotrossomos
nosotros somos
yo soy
ellos/ellas son
él/ella es
tú eres
vosotros sois
Wij zijn 
jij bent
ik ben
Hij/zij is 
Zij zijn 
Jullie zijn 

Slide 10 - Sleepvraag

meervoud
enkelvoud
es
eres
somos
soy
son
sois

Slide 11 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................(ser)estudiante.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 12 - Quizvraag

Carlos y yo .....................(ser)holandeses.
A
eres
B
es
C
somos
D
sois

Slide 13 - Quizvraag

Mis amigos...................(ser)muy simpáticos.
A
somos
B
sois
C
son
D
es

Slide 14 - Quizvraag

La profesora de español..........................(ser)mexicana.
A
es
B
eres
C
somos
D
soy

Slide 15 - Quizvraag

Sleep het antwoord naar de juiste plek!
C.  Yo y Carlos..............estudiantes.
A. Yo............de México.
B. Carlos...........mi amigo.
E. Tú.....holandesa.
D. Ustedes..........de Holanda.
F. Vosotros.........amigos, ¿verdad?
G. Ella.......la profesora de español.
soy
es
sois
eres
son
somos
es

Slide 16 - Sleepvraag

Vervoeg het werkwoord (estar)

Nosotros _______ (estar) en Madrid.
A
estoy
B
estamos
C
estan
D
estais

Slide 17 - Quizvraag

Pablo._______ (estar) contento.
A
estoy
B
está
C
estamos
D
estáis

Slide 18 - Quizvraag

Tú_______ (estar) en España.
A
estoy
B
está
C
estamos
D
estás

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord op de goede manier:

Yo._______ (estar) de buen humor.

Slide 20 - Open vraag

Zet de juiste vorm van het werkwoord TENER in.
Yo_______ (tener) trece años.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tenemos

Slide 21 - Quizvraag

sleep de juiste vervoeging van "Cantar" naar de juiste persoonlijke voornaamwoord




































Yo
Él-ella-usted
Nosotros
Vosotros
Ellos- Ellas- Ustedes
hablamos
hablas
hablan
habla
habláis
hablo

Slide 22 - Sleepvraag

sleep de juiste vervoeging van "Comer" naar de juiste persoonlijke voornaamwoord.
Yo
Él-ella-usted
Nosotros
Vosotros
Ellos- Ellas- Ustedes
comes
como
come
comen
comemos
coméis

Slide 23 - Sleepvraag

sleep de juiste vervoeging van "vivir" naar de juiste persoonlijke voornaamwoord.
Yo
Él-ella-usted
Nosotros
Vosotros
Ellos- Ellas- Ustedes
vives
vivo
vive
vivís
vivimos
viven

Slide 24 - Sleepvraag

Kies de juiste voor van het werkwoord:
Yo _______ (vivir) en Den Haag
A
vivo
B
vives
C
vive

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste voor van het werkwoord:
Tú _______ (comer) en el Instituto
A
como
B
comes
C
come

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste voor van het werkwoord:
Él _______ (hablar)holandés
A
habla
B
hablo
C
hablas

Slide 27 - Quizvraag

Kies de juiste voor van het werkwoord:

Él _______ (comer) en la cantina a las 11.30
A
comes
B
come
C
como

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste voor van het werkwoord:

¿A qué hora_______(tener-tú)recreo?
A
tiene
B
tienes
C
tengo

Slide 29 - Quizvraag

Presente. (Tegenwoordige Tijd)

Vosotros_______ (bailar) .

Slide 30 - Open vraag

Presente. (Tegenwoordige Tijd)
Ellos_______ (comer).
Tú_______ (comer).

Slide 31 - Open vraag

Presente. (Tegenwoordige Tijd)
Nosotros_______ (vivir).
Tú_______ (vivir).

Slide 32 - Open vraag

Woordenschat/ Frases claves
Frases claves
De getallen

Slide 33 - Tekstslide

Vertaal van Spaans naar Nederlands
1. ¿cómo se llama tu padre?
2. ¿Tienes hermanos?
3. Tu hermana ¿es mayor o menor que tú?

Slide 34 - Open vraag

Vertaal van Spaans naar Nederlands
1. ¿Cuántos años tiene tu hermana?
2. ¿Dónde viven tus abuelos?
3. ¿Cuántos primos tenéis?

Slide 35 - Open vraag


A
cuatro
B
seis
C
nueve
D
cinco

Slide 36 - Quizvraag

diecisiete
A
16
B
19
C
13
D
17

Slide 37 - Quizvraag

13+7=
A
trece
B
siete
C
veinte
D
doce

Slide 38 - Quizvraag

5+5=
A
diez
B
dos
C
cinco
D
tres

Slide 39 - Quizvraag

Noventa 
Diez
Sesenta
Ochenta
Cincuenta
Cuarenta
Treinta
Veinte 
Setenta
Cien
10 
20 
30
40
50
60
70
80
90
100

Slide 40 - Sleepvraag

Ik kan de presente vervoegen
Tekst
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Practicar el vocabulario en Blooket

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Link