Nach zu in >>> naar

Willkommen! 
Heute: vertaling van 'naar'
nach
zu
in
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Willkommen! 
Heute: vertaling van 'naar'
nach
zu
in

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsel naar
Naar op 3 verschillende manieren vertalen nl.: 
- zu: 
1. Gebruik je bij personen (Ich gehe zur Oma).
2. Bij gebouwen en dingen (Ich gehe zum Bahnhof). 
Let op! Je zegt wel: Ich gehe nach Hause (dit is ook een ding, maar daar gebruik je dus nach).
- nach
1. Bij geografische namen zonder lidwoord (nach Berlin fahren)
2.In vaste combinaties (nach rechts/links /nach unten/oben, nach Hause.
- In:
1. Bij landen met lidwoord (in die Schweiz fahren).
2. Ergens naar binnen gaan (Ins Theater, ins Restaurant)

Slide 2 - Tekstslide

>>> Naar ... school gaan
......................... gehen
A
Nach Schule gehen
B
In die Schule gehen
C
Zur Schule gehen
D
Nach Schüle gehen

Slide 3 - Quizvraag

Naar Zwitserland reizen
A
In Schweiz fahren
B
Nach Schweiz fahren
C
In die Schweiz fahren
D
In Switzerland fahren

Slide 4 - Quizvraag

Naar de tandarts
A
Nach dem Zahnarzt
B
Nah der Zahnarzt
C
In dem Zahnarzt
D
Zum Zahnarzt

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Nach
  • Geografische bestemmingen > nach Berlin, nach Frankreich, nach Harderwijk
  • Vaste uitdrukkingen > nach Hause, nach links, nach oben
  • Als het geen vaste richting uitdrukt > es riecht hier nach Kamille, er sehnt sich nach den Ferien

Slide 7 - Tekstslide

In
  • Vaste uitdrukkingen met een richting: ins Theater / ins Restaurant/ins Bett / ins Kino / in die Schule gehen, in die Schweiz / in die Niederlande / in die Türkei fahren.

Slide 8 - Tekstslide

Zu
  • Naar personen: zum Zahnarzt, zu meiner Oma, zu seinem Onkel, zu den Kindern gehen. Maar: zu Hause sein!
  • Naar zaaknamen: Zum Bahnhof, zur Schule, zur Post, zum Buchladen gehen und so weiter.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1: 
Beantwoord de volgende quizvragen...

Slide 10 - Tekstslide

Naar het theater gaan .... gehen
A
Nach dem Theater
B
Ins Theater
C
Im Theater
D
In den Theater

Slide 11 - Quizvraag

Naar huis gaan ....
A
Nach dem Haus gehen
B
Zu Hause gehen
C
Zum Haus gehen
D
Nach Hause gehen

Slide 12 - Quizvraag

Thuis zijn
A
Zu Hause sein
B
Zu dem Haus sein
C
Thaus sein
D
Bananeneis

Slide 13 - Quizvraag

Naar Nederland rijden
A
In Nederland fahren
B
In die Niederlande fahren
C
Nach Niederlande fahren
D
Zu den Niederlanden fahren

Slide 14 - Quizvraag

Naar bed gaan
A
Im Bett gehen
B
Maffen gehen
C
Ins Bett gehen
D
Schlaraffen gehen

Slide 15 - Quizvraag

Naar het station
A
Nach dem Bahnhof
B
Nach der Bahnhof
C
Zur Bahnhof
D
zum Bahnhof

Slide 16 - Quizvraag

naar Frankrijk
A
Zu Frankreich
B
nach Frankreich
C
Zur Frankreich
D
Nach Frankenland

Slide 17 - Quizvraag

Welke drie voorzetsels kun je gebruiken om 'naar' te vertalen - (alleen spatie ertussen)

Slide 18 - Open vraag

Naar de bios gaan
A
Im Kino gehen
B
Nach dem Kino gehen
C
Ins Kino gehen
D
Bratwurst essen

Slide 19 - Quizvraag

Naar Italië
A
Nach Italië
B
Nach Italy
C
Zu Italien
D
Nach Italien

Slide 20 - Quizvraag

Fragen?

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk: 
Hausaufgaben, digital oder im Buch, Kapitel 5 weiter arbeiten und lernen.

Slide 22 - Tekstslide