Par 1 Arm in de negentiende eeuw


Sociale Zekerheid 
&
Verzorgingsstaat in Nederland





Oriëntatie
Basis 3 - geschiedenis
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Sociale Zekerheid 
&
Verzorgingsstaat in Nederland





Oriëntatie
Basis 3 - geschiedenis

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

...ken je de begrippen industrialisatie, liefdadigheid, confessionelen, conservatief/jong liberalen, liberalen, nachtwakersstaat, vakbond, algemeen kiesrecht  en sociaaldemocraten. (R)
...kan je uitleggen hoe de armenzorg tot 1930 was geregeld. (T1)
...kan je benoemen en uitleggen hoe verschillende politieke stromingen dachten over armenzorg. (T1)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is wat?
Dikgedrukt = een begrip
schuin = moeilijk woord

uitleg van begrip
Hierin staat de uitleg van het begrip. Schrijf het begrip en de betekenis op in je schrift.
uitleg van moeilijk woord
Hierin staat de uitleg van het moeilijke woord. Schrijf het op in je schrift.
uitleg
Hierin staat de uitleg over een bepaald onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deelvraag:
Hoe was de zorg voor armen, zieken en werklozen geregeld tot 1930?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leven van liefdadigheid
Als je rond 1850 door ziekte of werkloosheid geen geld kon verdienen was je afhankelijk van:
  • Hulp van je familie (als je geluk had)
  • Liefdadigheid van kerken of rijke families
liefdadigheid
Hulp aan armen van kerken en rijke burgers, niet van de overheid.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liefdadigheidsinstellingen
De liefdadigheid bestond uit voedsel, brandstof en kleding. Maar...je kreeg die alleen als zij vonden dat je daar recht op had
  • Iemand kwam controleren of je arm genoeg was.
  • Je moest je netjes gedragen (niet dronken, niet samenwonen en dankbaar zijn).
  • (Als het van de kerk was moest je ook regelmatig naar de kerk.)
liefdadigheid
Hulp aan armen van kerken en rijke burgers, niet van de overheid.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bron 4: Een journalist heeft tien dagen als een arme bedelaar in Amsterdam rondgelopen. Hij schreef in de krant wat hem allemaal overkwam. Foto uit 1916

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Armenwet 1854
In 1854 nam het parlement de armenwet aan. Hierin stond: liefdadigheidsinstellingen moeten voor de armen zorgen, alleen in uiterste nood moeten gemeenten helpen.
De jaren na deze wet werd de armoede in Nederland alleen maar groter. Met als gevolg dat de liefdadigheidsinstellingen de armen niet meer konden helpen. Gemeenten kregen dus een steeds grotere rol. 
armenwet
Wet uit 1854 waarin staat dat de liefdadigheidsinstellingen voor de armen moeten zorgen. De gemeente moest alleen ingrijpen als het niet anders kon.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de zin aan.
Als je rond 1850 niet kon werken was je afhankelijk van ... en ...

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke twee dingen moest je voldoen als je liefdadigheid wilde krijgen?
A
Je moest rijk zijn en je netjes gedragen.
B
Je moest arm zijn en samenwonen.
C
Je moest arm en dronken zijn.
D
Je moest arm zijn en je netjes gedragen.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat was de armenwet van 1854?
A
Gemeenten moeten voor de armen zorgen.
B
Liefdadigheidsinstellingen moeten voor armen zorgen.
C
De kerk moet voor armen zorgen.
D
Rijke burgers moeten voor armen zorgen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg in je eigen woorden uit wat liefdadigheid is.

Slide 12 - Open vraag

Liefdadigheid is hulp aan armen van kerken en rijke burgers. De gemeenten helpen alleen in uiterste nood. Je kreeg voedsel, kleding en brandstof. Je moest ook aan een aantal voorwaarden voldoen wilde je deze liefdadigheid krijgen.
4

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

02:56
Waardoor groeit de bevolking?
A
Door steeds slechtere technieken komt er meer voedsel.
B
Door steeds betere technieken komt er steeds meer voedsel.
C
Doordat mensen meer kinderen krijgen.
D
Doordat mensen hoger zijn opgeleid.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

03:35
Waarom gingen uitvinders dingen bedenken om beter te kunnen weven?
A
Omdat er meer vraag was naar tonnen.
B
Omdat er meer vraag was naar sloffen.
C
Omdat er meer vraag was naar kleding.
D
Omdat er meer vraag was naar voedsel.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

03:37
Hoe heette de eerste verbetering van het weefgetouw?
A
De schietspoel
B
De spinning Jenny
C
De molen
D
De spoel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

04:04
Wat was het voordeel van de spinning Jenny?
A
Je kon één draad tegelijk spinnen.
B
Je kon wel vijf draden tegelijk spinnen.
C
Je kon wel 8 draden en later 100 draden tegelijk spinnen.
D
Je

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Industrialisatie
Tussen 1850 en 1900 kwamen er in Nederlandse steden steeds meer fabrieken. Dit noemen we industrialisatie. Omdat in diezelfde periode veel armoede was op het platteland, trokken veel mensen naar de stad. Dit noemen we urbanisatie
Mensen hoopten op een beter leven...
industrialisatie
De overgang van het maken van producten met de hand naar het maken van producten met machines. Er komen fabrieken en veel mensen die tot die tijd in de landbouw werkten, worden fabrieksarbeider.
urbanisatie
Het steeds groter worden van steden. Mensen die op het platteland (in dorpen) wonen verhuizen naar de stad.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fabrieksarbeiders
Het werk in fabrieken was geen pretje. 
  • Het was zwaar, gevaarlijk en eentonig werk. 
  • Er waren géén regels over werktijden, veiligheid en hoogte van de lonen.
Soms werkte je als fabrieksarbeider wel 14 uur per dag tegen een laag loon. Vaak gebeurde er ernstige ongelukken. Ook vrouwen en kinderen werkten om genoeg te verdienen.
Soms werkte je als fabrieksarbeider wel 14 uur per dag tegen een laag loon. Vaak gebeurde er ernstige ongelukken. Ook vrouwen en kinderen werkten om genoeg te verdienen.
fabrieksarbeider
Iemand die in een fabriek werkt.
eentonig
Dat je steeds hetzelfde (werk) doet.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bron 8: Een kelderwoning in Amsterdam. In deze kamer woonden een vader, een moeder en zes kinderen. Foto uit 1914.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woonomstandigheden
Door urbanisatie was er een te kort aan woningen. Woningen voor arbeiders werden daarom snel en goedkoop gebouwd, maar ...
  • huizen stonden dicht op elkaar en dicht bij de fabriek.
  • huizen waren gehorig, donker en klein.
  • familie woont in één kamer.
  • geen riolering, elektriciteit of waterleiding.
urbanisatie
De groei van steden.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woonomstandigheden
Het gevolg van deze slechte woonomstandigheden was dat er vaak besmettelijke ziekten uitbraken.
  • Bij ziekte kreeg de arbeider geen loon.
  • Geld voor een dokter of medicijnen was er niet.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cholera
Cholera wordt veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae en wordt gekenmerkt door heftige, waterige diarree.

Mensen worden ziek van het eten of drinken van besmette voedingsmiddelen. Extra risicovol zijn schaal- en schelpdieren. De bacterie hecht zich aan plankton, dat vervolgens terecht komt in de schaal- en schelpdieren. De bacteriën hopen zich hierin op.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polio
De virusziekte polio wordt ook wel kinderverlamming genoemd, omdat het in de geschiedenis vooral voor kwam bij kinderen en omdat mensen er, als het een ernstige variant van polio betreft, verlamd van kunnen raken. 
Epidemieën braken bijna altijd uit in de zomer en in grote steden. Tot ver in de jaren ’50 van de 20e eeuw was er geen methode bekend om de ziekte te behandelen, waardoor polio dodelijk kon zijn. Veel mensen die polio kregen raakten voor de rest van hun leven verlamd. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les
  • Industrialisatie
  • Liefdadigheid
  • Confessionelen
  • Conservatief-liberalen
  • Jong-liberalen
  • Liberalen
  • Nachtwakersstaat
  • Vakbond
  • Algemeen kiesrecht
  • Sociaaldemocraten

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede betekenis van:
industrialisatie
A
Overgang van het maken van producten met de hand naar machines.
B
Overgang van wonen op het platteland naar steden.
C
Overgang van hulp aan armen door kerken naar gemeenten.
D
Overgang van werken in de landbouw naar werken op een kantoor.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede betekenis van:
liefdadigheid
A
Hulp van rijke burgers aan kerken.
B
Hulp aan armen van de overheid.
C
Hulp aan armen van kerken en rijke burgers.
D
Hulp van armen aan rijke burgers en kerken.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jaartallen uit deze les

  • 1854: armenwet

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personen uit deze les

  • Samuel van Houten

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef antwoord op de deelvraag:
Hoe was de zorg voor armen, zieken en werklozen geregeld tot 1930?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel 1 vraag over de lesstof die je niet goed hebt begrepen.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies