Cursus 4, paragraaf 6: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk

Slide 1 - Tekstslide


LETTERLIJK OF FIGUURLIJK?


Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: tegen de lamp lopen --> je bent écht tegen de lamp aangelopen

Slide 5 - Tekstslide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'Tegen de lamp lopen' kan in dit geval ook betekenen: je deed iets stiekem en bent nu gesnapt

Slide 6 - Tekstslide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • De baard in de keel krijgen
  • Een blauwtje lopen
  • Iemand uit de droom helpen
  • Bij de pakken neerzitten

Spreekwoorden zijn altijd figuurlijk bedoeld!

Slide 7 - Tekstslide

En nu even oefenen!

Slide 8 - Tekstslide

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb een zere keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag!
Cursus 4, paragraaf 6
 Maak alle online opdrachten

 Klaar?
Kijk op de weektaak wat je kan doen.

Slide 16 - Tekstslide