Met welke letter wordt koolstof altijd aangegeven?
A
C
B
N
C
O
D
H
Slide 6 - Quizvraag
Brengen reducenten koolstof terug in de koolstofkringloop?
A
nee
B
ja, als koolstofdioxide
C
ja, als koolhydraten
D
ja, als glucose
Slide 7 - Quizvraag
Hoe wordt in de voedselketens koolstof doorgegeven in de koolstofkringloop?
A
als koolstofdioxide
B
alleen als glucose
C
als energierijke stof
D
alleen als eiwitten
Slide 8 - Quizvraag
Met welke letter wordt stikstof altijd aangegeven?
A
C
B
N
C
O
D
H
Slide 9 - Quizvraag
Brengen reducenten stikstof terug in de stikstofkringloop?
A
nee
B
ja, als nitraat
C
ja, als ammoniakgas
D
ja, als eiwit
Slide 10 - Quizvraag
Hoe wordt in de voedselketens stikstof doorgegeven in de stikstofkringloop?
A
alleen als nitraat
B
alleen als ammoniak
C
als energierijke stof
D
alleen als eiwitten
Slide 11 - Quizvraag
BS 6.4 biologisch evenwicht
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen
6.4.1 Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren.
6.4.2 Je kunt de niveaus van de ecologie beschrijven.
6.4.3 Je kunt aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren.
Het ene jaar zijn er veel vogels in de tuin, het jaar daarna minder. Dit kan bijvoorbeeld komen door een heel koude winter. Allerlei factoren zijn van invloed op het aantal individuen van een soort.
Slide 13 - Tekstslide
Ecologie: het bestuderen van alle relaties
tussen organismen en hun milieu (leefomgeving)
Organisme = één enkel levend wezen.
Biotische factoren
invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren
invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Levenloze natuur
natuur die nog nooit geleefd heeft.
Slide 14 - Tekstslide
Begrippen:
biotische factoren bijv. roofdieren
Slide 15 - Tekstslide
Begrippen:
abiotische factoren bijv. Wind
Slide 16 - Tekstslide
Niveaus van Ecologie
1. Individu (Een olifant)
2. Populatie (kudde olifanten in een bepaald gebied)
3. Levensgemeenschap (populatie olifanten met populatie leeuwen in een bepaald leefgebied)
4. Eco-systeem: Alle biotische en a-biotische factoren (biotoop) samen in een bepaald gebied (vb. in Nederland sloot, bos, duingebied en heideveld)
Slide 17 - Tekstslide
Begrippen:
individu
Slide 18 - Tekstslide
Begrippen:
populatie die zich onderling voortplanten
Slide 19 - Tekstslide
Begrippen:
levensgemeenschap versch. soorten die samen leven
Slide 20 - Tekstslide
Begrippen:
ecosysteem alle abiotische factoren en alle populaties samen
Slide 21 - Tekstslide
Begrippen:
biologisch evenwicht
Slide 22 - Tekstslide
Begrippen:
biologisch evenwicht
Slide 23 - Tekstslide
Begrippen:
biologisch evenwicht
optimumkromme
tolerantiegebied
Slide 24 - Tekstslide
Waarom kan er geen pinguïnpopulatie in het Twentekanaal kanaal overleven?
Slide 25 - Tekstslide
Waarom kan er geen pinguïnpopulatie in het Twentekanaal overleven?
Alle redenen die de hoeveelheid individuen in een populatie bepalen, kan je indelen in twee groepen:
Biotisch: - Hoeveelheid voedsel
- Natuurlijke vijand
- Ziekteverwekkers
Abiotisch: - Bodemgesteldheid
- Klimaat (temperatuur, licht, lucht, neerslag)
Alle levende invloeden
Alle niet-levende invloeden
Slide 26 - Tekstslide
ff checken!
Slide 27 - Tekstslide
Welke van de volgende stoffen is abiotisch?
A
zetmeel
B
water
C
eiwit
D
glucose
Slide 28 - Quizvraag
Welke van de volgende stoffen is biotisch?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
glucose
Slide 29 - Quizvraag
Behoren de egels op Texel tot dezelfde populatie als de egels op Vlieland?
A
nee
B
ja
C
dat is niet te zeggen
Slide 30 - Quizvraag
Waarvan is egelpopulatie op Texel afhankelijk?
A
van het aantal regenwormen
B
van het aantal wolven
C
van het aantal zeehonden
D
van de hoeveel jacht door de mens
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een biologisch evenwicht?
A
De populatiegrootte schommelt om een evenwichtswaarde heen.
B
Geboorte, sterfte en migratie zorgen voor een biologisch evenwicht.
C
antwoord A en B zijn goed
D
antwoord A en B zijn beiden fout.
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een ecosysteem?
A
Biotische factoren in een bepaald gebied
B
A-Biotische factoren in een bepaald gebied
C
Biotische en A-biotische factoren in een bepaald gebied
D
Geen factoren in een bepaald gebied
Slide 33 - Quizvraag
Een populatie is een
A
Verzamelnaam voor alle dieren in een bepaald gebied
B
Verzameling van individuen van één soort in een bepaald gebied
C
Verzamelnaam voor alle dieren en planten in een bepaald gebied
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn
Slide 34 - Quizvraag
Wat is een levensgemeenschap?
A
Alle abiotische factoren samen, zoals water en zonlicht
B
Al het leven in een specifiek land
C
Alle biotische factoren samen, dus alle planten, dieren, schimmels en bacteriën in een omgeving
D
Abiotische factoren die van invloed zijn op het individu
Slide 35 - Quizvraag
Wanneer is sprake van een biologisch evenwicht?
A
De populatiegrootte verandert niet meer.
B
Er zijn evenveel rupsen en koolmezen.
C
De populatiegrootte schommelt langdurig rond een waarde.
D
Biotische en abiotische factoren zijn optimaal.
Slide 36 - Quizvraag
Wat
Maken 1-7
blz 94-96
Hoe
Hulp
Klaar?
Nakijken en verbeteren (Classroom).
Test jezelf + flitskaarten in bvj online.
1) boek blz 92-94 2) buur 3 )docent
Je mag fluisterend samenwerken met je buur.
Gesprekken gaan alleen over de opdrachten.
Je kunt beschrijven dat bij fotosynthese energierijke stoffen worden gevormd uit energiearme stoffen, en hoe bij verbranding die energie weer vrijkomt.
Je kunt de voedselrelaties tussen organismen beschrijven.