kwaliteitszorg les 1 zonder pdca

1 / 70
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 70 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

kwaliteit

Slide 4 - Woordweb

Kwaliteit
Kwaliteit is de mate waarin een dienst, artikel of organisatie voldoet aan iemands verwachtingen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Kwaliteitszorg
“De kwaliteit van iets is de mate waarin datgene goed is of aan bepaalde normen voldoet.”
“Kwaliteitszorg kan omschreven worden als “het aansturen van een continu verbeterproces om zodoende aan de kwaliteitseisen te voldoen”. Het gaat daarbij steeds om de relatie tussen de eigen doelen en ambities, de borging daarvan in beleid, management en processen en de vraag hoe de resultaten zich verhouden tot de gestelde doelen.”

Slide 10 - Tekstslide

Materiële kwaliteit in de kinderopvang

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

wat kun jij doen rondom materiële kwaliteitseisen?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Immateriële kwaliteitseisen

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
Welke vier pijlers noemt de Wet IKK voor kwaliteit in de kinderopvang?
Beschrijf kort per pijler wat hiermee wordt bedoeld.
Hoe wordt getoetst of kindercentra voldoen aan de kwaliteitseisen?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Kwaliteitszorg /geschiedenis

Slide 21 - Tekstslide

Geschiedenis kinderopvang
500-1600: Kinderen waren zaak van het gezin, familie, vrienden, liefdadigheid kerken en kloosters
1600: rijke burgers deden aan liefdadigheid
kindermeisjes en gouvernantes  

nu: Nanny

Slide 22 - Tekstslide


Vanaf 1800:
Volksopvoeding
Industriële revolutie: armoede  /kinderarbeid, om dat tegen te gaan: kinderopvang
1900: kinderbewaarplaatsen
1920: kleuterschool

Slide 23 - Tekstslide

         Ouderondersteuning / Opvoedondersteuning

Rond 1900 eerste ouderondersteuning bij de opvoeding
Maria Sandberg: Oprichting moederscholen
1922: Huis voor ouders
1928: Consultatiebureau
1970: Opvoedwinkels en 
pedagogische bureaus

Slide 24 - Tekstslide



1960: steeds meer vrouwen werken
georganiseerde kinderopvang 
bedrijfscrèches
1970: peuterspeelzalen
1980: kinderdagverblijven
overheid geeft subsidie


Slide 25 - Tekstslide

de 21e eeuw
2003: opvoedingsondersteuning is taak jeugdgezondheidszorg
2005: Bureau Jeugdzorg/Wet kinderopvang
2007: Centrum Jeugd en Gezin: gemeentes ondersteunen ouders met  opvoedingsvragen
2015: gemeenten zijn volledig verantwoordelijk voor jeugdzorg. CJG of sociale wijkteams

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Kwaliteitszorg wet- en regelgeving

Slide 28 - Tekstslide

Algemene wetten
Binnen jouw organisatie krijg je natuurlijk te maken met specifieke wetten (wetsregels over de kinderopvang) en regels. Daarnaast heb je ook te maken met algemene wetten, hier duiken we wat dieper op in. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Wet- en regelgeving ter bevordering van veiligheid

Optimale arbeidsomstandigheden betekent altijd dat de veiligheid van de werknemer gegarandeerd is. 

Echter is het begrip veiligheid een abstract begrip. Hij is voor iedereen anders in te vullen. 

Slide 32 - Tekstslide

Noem een soort protocol

Slide 33 - Open vraag

Wat houdt veiligheid op de werkvloer voor jou in?

Slide 34 - Open vraag

De definitie van veiligheid
Veiligheid is de mate van afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke situaties.
  &
De mate van aanwezigheid van beschermende maatregelen tegen deze potentiële oorzaken. 

Slide 35 - Tekstslide

Wat voor potentiële gevaren in jullie werkveld kan jij benoemen?

Slide 36 - Open vraag

Bedrijfsveiligheid
In grote KDV en onderwijsorganisaties ligt best veel gevaar op de loer. Er is daarom voortdurend aandacht voor calamiteiten. Denk hierbij aan brand of een bedrijfsongeval. Volgens artikel 15 van de Arbowet is elke werkgever of organisatie in Nederland verplicht om een calamiteitenplan en een bedrijfshulpverlener (BHV-er) te hebben. 

Slide 37 - Tekstslide

Calamiteitenplan
In een calamiteitenplan staat duidelijk beschreven wat je moet doen in een geval van nood. Wie is er verantwoordelijk en wie doet wat. 

- Wat moeten medewerkers doen bij een calamiteit
- Wie moet zich waar verzamelen bij een calamiteit
- Wie heeft welke taken bij een calamiteit. Een strakke regie is hierin belangrijk. 

Slide 38 - Tekstslide

Bedrijfshulpverlener (BHV-er)
Elke organisatie heeft een BHV-er, deze mensen hebben een verantwoordelijke taak op het moment van een calamiteit. Organisaties moeten met enige regelmaat calamiteiten oefenen. 

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Veiligheid en agressie 

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Onderwijspersoneel 
 krijgt regelmatig te maken met agressie, zowel van leerlingen als van hun ouders. Je spreekt van agressie of intimidatie als iemand je verbaal of fysiek lastigvalt, bedreigt of aanvalt.
Hoe zit dat in de kinderopvang?

Slide 43 - Tekstslide

Vormen van agressie 
Verbale agressie
Schreeuwen, iemand uitschelden, discrimineren of zéér fel ergens over discussiëren.
Fysieke agressie 
Gedrag waarbij iets of iemand materieel of fysiek schade wordt aangedaan. Denk aan het vernielen van meubilair, schoppen, slaan, duwen en spugen.
Psychische agressie
Wanneer iemand je chanteert, schriftelijk bedreigt of vernedert gaat dat verder dan verbale agressie. Psychische agressie is dusdanig belastend dat je erdoor uit balans kan raken en er niet meer van kunt loskomen. 

Slide 44 - Tekstslide

Wie heeft er ervaring met .. 
Verbale agressie
Schreeuwen, iemand uitschelden, discrimineren of zéér fel ergens over discussiëren.
Fysieke agressie 
Gedrag waarbij iets of iemand materieel of fysiek schade wordt aangedaan. Denk aan het vernielen van meubilair, schoppen, slaan, duwen en spugen.
Psychische agressie
Wanneer iemand je chanteert, schriftelijk bedreigt of vernedert gaat dat verder dan verbale agressie. Psychische agressie is dusdanig belastend dat je erdoor uit balans kan raken en er niet meer van kunt loskomen. 

Slide 45 - Tekstslide

Organisatie
Organisaties hebben een aantal kenmerken.

  • Organisaties zijn doel gericht.
  • Organisaties bestaan uit mensen die met elkaar samenwerken.
  • De mensen in een organisatie gebruiken middelen (geld, gebouwen, meubilair).
  • De mensen in een organisatie gebruiken methoden (protocollen).
  • Organisaties hebben een bepaalde structuur met leidinggevenden.

Slide 46 - Tekstslide

Doelgericht 
Een organisatie streeft doelen na, die gebaseerd zijn op een missie en een visie. Hoe die doelen bereikt moeten worden, is vastgelegd in het beleid.

  • Doel: Wat wil je bereiken met de organisatie? Voorbeelden van doelen zijn: winst maken, groeien, tevreden cliënten en samenwerken met de gemeente
  • Missie: Wie zijn wij? Wat vinden wij belangrijk? Waar willen wij heen? Waarmee willen wij ons onderscheiden?
  • Visie: Hierin staat hoe de organisatie zichzelf in de toekomst ziet.
  • Beleid: Hierin staat hoe de organisatie alles goed wil laten lopen.

Slide 47 - Tekstslide

Preventie 
Preventie van agressie kan op verschillende manieren. Belangrijk is dat je onderscheidt maakt tussen interne agressie. (agressie tussen collega's) of externe agressie (studenten, ouders of familie tegen het personeel). 

Slide 48 - Tekstslide

Preventieve maatregelen, welke maatregelen kan en organisatie nemen ter preventie van agressie?

Slide 49 - Open vraag

Structuur van een organisatie 
  • Als je in een organisatie gaat werken, krijg je te maken met collega’s. Sommige daarvan werken op een hoger niveau in de organisatie, andere op een lager niveau. Dit wordt hiërarchie genoemd. 
  • De hiërarchie van een organisatie geeft van hoog tot laag aan wat de posities zijn van de verschillende werknemers en afdelingen. Hoe hoger in de hiërarchie, hoe meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden een medewerker vaak heeft. 
  • Helemaal bovenin zitten de directieleden, de managers van de organisatie (met daarboven een bestuur). In het midden zitten de ‘lijnmanagers’, de chefs. Onder in de organisatie wordt het uitvoerende werk gedaan.

Slide 50 - Tekstslide

Structuur van een organisatie

hiërarchie, organigram

  • lijnorganisatie
  • lijn-staforganisatie
  • projectorganisatie
  • matrixorganisatie
  • zelfsturende teams

basisvorm, één bovengeschikte



staf geeft advies



tijdelijke, grote klus





permanent, twee leidinggevenden








teamleden zijn zelf verantwoordelijk








Slide 51 - Tekstslide

Lijn organisatie 

Slide 52 - Tekstslide

Professionalisering
Kinderopvang is volwassen geworden:
Eigen opleidingen
Eigen wetten en regels
Subsidies en toeslagen
kwaliteitseisen en protocollen

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Link

toeslagenschandaal?

Slide 55 - Woordweb

Harmonisatie kinderopvang
gelijkschaling van regels:
4 ogen principe
scholing van medewerkers
en peuterspeelzaal

beroepskracht-kind ratio
salaris

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Video

De methodische manier om kwaliteitszorg op te zetten noem je een kwaliteitszorgsysteem. Wat is de basis van het systeem?
A
Toezicht en handhaving
B
kwaliteitseisen, kwaliteitsborging, kwaliteitscontrole, instrumenten
C
Controle en inspectie
D
Maatwerk, instrumenten, keurmerk, audit

Slide 58 - Quizvraag

PDCA is ook alweer
A
plan, denk, check, act
B
plan, do, check, act
C
plant, do, crack, act
D
plan, doos, cheque, act

Slide 59 - Quizvraag

voordeel van werken met protocollen:
A
iedereen werkt hetzelfde
B
nieuwe mensen zijn sneller ingewerkt
C
protocol geeft duidelijkheid
D
alle 3

Slide 60 - Quizvraag

Groepen van 2 à 3
Jullie krijgen +/- 20 minuten de tijd om uit te zoeken wat de jullie gegeven wet betekent.
-  Door te lezen wat de wet exact inhoudt
-  Een voorbeeld op te zoeken in het boek of op het WWW
-  Het uit te leggen aan je groepsgenoten
-  Te luisteren naar je groepsgenoten
(wet kinderopvang, arbowet, warenwet,  AVG, )
de Arbowet, de WAZO, de Wet op de Ondernemingsraden, 
de Omgevingswet, Arbeidstijdenwet, 
de AVG en het Bouwbesluit.
Voeg aan het einde van de les jullie uitgewerkte informatie samen en maar er 1 document van. 

Slide 61 - Tekstslide

kwaliteit op meso niveau gaat over:
A
de groep
B
de hele bedrijfstak
C
de organisatie
D
alle 3

Slide 62 - Quizvraag

géén voordeel van werken met protocollen is:
A
nieuwe mensen zijn sneller ingewerkt
B
continuïteit hulpverlening verbetert
C
doel van hulpverlening is helder
D
houden geen rekening met bijzondere omstandigheden

Slide 63 - Quizvraag

als een cliënt een klacht heeft...
A
luister ik goed
B
ga ik geen welles-nietes discussie aan
C
ga ik niet meteen in de verdediging
D
alle 3

Slide 64 - Quizvraag

een standaardprocedure is
A
een richtlijn volgen
B
precies doen wat in het protocol staat
C
een protocol
D
variabel

Slide 65 - Quizvraag

tijdgeest heeft invloed op de beleving van kwaliteit voorbeeld:
A
salaris
B
mobiel abonnement
C
verwarming van je huis
D
alle 3

Slide 66 - Quizvraag

géén voorwaarde voor kwaliteit is:
A
genoeg vakantie
B
voldoende afwisseling
C
goed contact met collega's
D
eerlijke taakverdeling

Slide 67 - Quizvraag

Door welke elementen wordt jouw beroepsdeskundigheid gevormd?
Je hebt respect voor de cliënt en zijn of haar persoon als individu.
Er wordt van jou verwacht dat je een eigen standpunt hebt over zaken die met je beroep te maken hebben.
Voor je beroep ben je van nogal wat zaken op de hoogte, bijvoorbeeld ontwikkelingspsychologie.
Als pedagogisch medewerker moet je thuis zijn op tal van terreinen, zoals op creatief, sociale-agogisch en verzorgend gebied
Vaardigheden
Houding
Visie
Theoretische kennis en inzicht

Slide 68 - Sleepvraag

Wat kies je wanneer je integer handelt?
A
Gemak boven moed en norm boven leuk
B
Makkelijk boven waarden en norm boven leuk
C
Juist boven snel en norm boven leuk
D
Gemak boven moed en makkelijk boven waarden

Slide 69 - Quizvraag

Sleep de juiste maatschappelijke ontwikkelingen naar de voorbeelden
De mogelijkheden om contact te maken en te houden zijn de afgelopen 20 jaar enorm veranderd.
De samenstelling van de bevolking is gewijzigd.
Families wonen vaak niet meer dicht bij elkaar en mensen zijn mondiger geworden.
Mensen worden steeds ouder.
Vergrijzing
Technologische vernieuwingen
Ik-tijdperk
Multiculturele samenleving

Slide 70 - Sleepvraag