2M, NK7e, K8 AUSSEHEN

Kapitel 8
Aussehen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 8
Aussehen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Übersetze:
de laars - de laarzen
A
der Stiefel - die Stiefel
B
der Stiefel - die Stiefels
C
der Laars - die Laarse
D
der Laars - die Laarsen

Slide 3 - Quizvraag

Übersetze:
de rok - de rokken
A
die Rok - die Rokken
B
der Rock - die Röcke
C
der Rok - die Rokke
D
der Rock - die Rocken

Slide 4 - Quizvraag

Übersetze:
beliebt.
(Diese Kleider sind sehr beliebt.)
A
modern
B
beleefd
C
lelijk
D
populair

Slide 5 - Quizvraag

Übersetze:
in der Nähe
(Ich komme aus Zoetermeer, eine Stadt in der Nähe von Den Haag)
A
naast
B
in de buurt
C
bijna
D
onder

Slide 6 - Quizvraag

Übersetze:
fast

(Suses Geschäft gibt es schon fast neun Jahre)
A
bijna
B
vast
C
ingewikkeld
D
snel

Slide 7 - Quizvraag

Übersetze:

de ring - de ringen
A
der Ring - die Ringe
B
die Ring - die Ringen

Slide 8 - Quizvraag

Übersetze:

de capuchon
A
der Kapuze
B
die Kapuze
C
das Kapuze
D
die kapuze

Slide 9 - Quizvraag

Übersetze:

het uiterlijk
A
der Aussehen
B
die Aussehen
C
das Aussehen

Slide 10 - Quizvraag

Übersetze:

het kapsel
A
die Frisur
B
das Frisur
C
der Frisur

Slide 11 - Quizvraag

Übersetze:

de schoen - de schoenen
A
der Schuh - die Schuhe
B
die Schuhe - die Schuhen
C
das Schuh - die Schuhe

Slide 12 - Quizvraag

Übersetze:

de jurk - de jurken
A
der Kleid - die Kleider
B
das Kleid - die Kleider
C
die Kleid - die Kleider
D
das Jurk - die Jurken

Slide 13 - Quizvraag

Übersetze:

de broek - de broeken
A
der Hose - die Hosen
B
die Hose - die Hosen
C
das Hose - die Hosen

Slide 14 - Quizvraag

Übersetze:

de laars - de laarzen
laatste vraag
A
der Stiefel - die Stiefel
B
der Stiefel - die Stiefels
C
der Laars - die Laarse
D
der Laars - die Laarsen

Slide 15 - Quizvraag

De leraar- de leraren
A
die Lehrer - die Lehrer
B
der Lehrer - die Lehrer

Slide 16 - Quizvraag

vrij hebben
A
frei haben
B
vrij haben
C
frei habben
D
freedom

Slide 17 - Quizvraag

müssen, sollen
A
moeten
B
zullen
C
moeten en zullen
D
mogen

Slide 18 - Quizvraag

Das Kleid ist bunt und gestreift.
A
Het kleed is gekleurd en gestreept.
B
De jurk is van bont en gestreken.
C
De jurk is gekleurd en gestreept.

Slide 19 - Quizvraag

aardig, groot
A
aardig, gröss
B
nett, gröt
C
schön, hübsch
D
nett, groß

Slide 20 - Quizvraag

staan - gestaan
A
stehen - gestanden
B
stehen - gestehen

Slide 21 - Quizvraag

mogen
A
mögen
B
wollen
C
dürfen
D
wissen

Slide 22 - Quizvraag

Het oog is bruin, groen.
A
Das Auge ist bruin, grun.
B
Das Auge ist braun, grün.

Slide 23 - Quizvraag

Wir möchten ein Eis.
A
Wij willen een ijsje.
B
Wij lusten een ijsje.

Slide 24 - Quizvraag

Hast du eine neue, sportliche Hose?
A
Heb jij een nieuwe, sportieve broek?
B
Hebben jullie een nieuwe, sportieve broek?

Slide 25 - Quizvraag

Kapitel 8 Aussehen
Montag, 18 Januar 2021

Slide 26 - Tekstslide