Lesson 9

• Engels

English

Textbook

Workbook

Notebook

Laptop

Diary

Pencil case

Previous lesson...

...we studied the words.

Today we will learn...

...many new words.

...how to say there is more of something (plural).

...how to say what you are doing right now.

...when to use a and an.

...how to say something happens 

often/always/never.

Today we will learn...

...veel nieuwe woorden.

...te zeggen dat er meer van iets is (meervoud).

...te zeggen wat je nu aan het doen bent.

...wanneer je a en an gebruikt.

...hoe je zegt dat iets vaker/altijd/nooit  gebeurt.

What are we going to do?

Answer the questions by yourself.

Finished? Study for the test/help others.

Wat is juist?

1. A apple
2. An apple

Wat is juist?

1. A beer
2. An beer

Wat is het juiste meervoud?
One film
Two ...

1. Films
2. Filmen
3. Film

Wat is het juiste meervoud?
One horse
Two ...

1. Horse
2. Horses
3. Horsen
4. Horss

Wat is het juiste meervoud?
One bus
Two ...

1. Buss
2. Busses
3. Buses
4. Bussess

Wat is het juiste meervoud?
One box
Two ...

1. Boxes
2. Boxx
3. Boxs
4. Boxses

Wat is het juiste meervoud?
One pencil case.
Two ...

1. Pencil case
2. Pencil casss
3. Pencil cases
4. Pencil casees

LET OP!

Weet je nog?
Als je wilt zeggen dat iets VAAK/ALTIJD/NOOIT gebeurt, dan zeg je bijvoorbeeld: I walk / He walks / She walks / We walk.

Als je wilt zeggen dat iets NU gebeurt: dan zeg je bijvoorbeeld:

I am walking / He is walking / She is walking/ We are walking.

Hoe zeg je:
Hij speelt nooit met de bal.

1. He never is playing with the ball.
2. He never are playing with the ball.
3. He never plays with the ball.
4. He never play with the ball.

Hoe zeg je:
Ik loop iedere dag naar school.

1. I walk to school every day.
2. I walks to school every day.
3. I am walking to school every day.
4. I are walking to school every day.

Hoe zeg je:
Zij eet fruit iedere middag.

1. She is eating fruit every afternoon.
2. She eats fruit every afternoon.
3. She are eating fruit every afternoon.
4. She eat fruit every afternoon.

Hoe zeg je:
Hij is met de bal aan het spelen.

1. He is playing with the ball.
2. He are playing with the ball.
3. He plays with the ball.
4. He play with the ball.

Hoe zeg je:
Ik loop nu naar school.

1. I walk to school now.
2. I walks to school now.
3. I am walking to school now.
4. I are walking to school now.

Hoe zeg je:
Zij is fruit aan het eten.

1. She is eating fruit.
2. She eats fruit.
3. She are eating fruit.
4. She eat fruit.

Hoe zeg je:
Ik ben aan het eten (eat).

Hoe zeg je:
Zij is aan het luisteren (listen).

Hoe zeg je:
Ik sport (work out) iedere avond.

Hoe zeg je:
Zij eet brood iedere ochtend.

Bekijk de volgende slide/bladzijde.

Daar staan de doelen op van de les vandaag.

Today we will learn...

...veel nieuwe woorden.

...te zeggen dat er meer van iets is (meervoud).

...te zeggen wat je nu aan het doen bent.

...wanneer je a en an gebruikt.

...hoe je zegt dat iets vaker/altijd/nooit  gebeurt.

Welke doelen heb jij dan behaald?

Study the words for the test next week.

Choose your own way!

- Make flashcards.

- Test each other.

- Quizlet.

- Copy by hand.

Want help? Come to me! :D Let's do it together.

Next week - Test words Unit 4