Les 17 - H1 Grammatica: Woordsoort benoemen

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesdoel
Herhaling: huiswerk bespreken
Theorie 
Opdracht maken
Opdracht bespreken
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les ken ik de volgende begrippen:
- Werkwoord
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Voorzetsel
- Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Op welke twee manieren kan je een zin ontleden?

Slide 4 - Woordweb

Herhaling/huiswerk bespreken
Zinsdelen benoemen (wwg, ow, lv, mv, bwb, bvb)

Opdracht 1, 2, 5 en 6 
Blz. 22-23

Slide 5 - Tekstslide

De lachende kinderen geven een dikke knuffel aan de oude oma in het zonnige park

Slide 6 - Tekstslide

Taalkundig ontleden (woordsoorten benoemen)
De lachende kinderen geven een dikke knuffel aan de oma in het zonnige park
De = lidwoord
Lachende = bijvoeglijk naamwoord
Kinderen = zelfstandig naamwoord
Geven = werkwoord
Een = lidwoord
Dikke = bijvoeglijke naamwoord
Aan = voorzetsel
De = lidwoord
In = voorzetsel
Het = lidwoord

Slide 7 - Tekstslide

Woordsoorten
Woordsoort
Betekenis
Voorbeeld
Werkwoord
Woorden die aangeven dat je iets doet
Lopen, dansen, hebben, fietsen, mogen 
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen
Alles wat je kunt aanraken
Tafel, stoel, mens, Piet, spons 
Lidwoord
De, het en een
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Het mooie meisje
De slimme hond
Persoonlijk voornaamwoord
Geven personen aan
Ik, jij, hij, zij, jullie, jou, u, wij
Voorzetsel 
Letters die je kunt 'plaatsen in een kast'
In, naast, voor, achter, op, onder, boven

Slide 8 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten
Zij zet haar nieuwe boeken op de plank boven haar groene kast

Slide 9 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten
Zij zet haar nieuwe boeken op de plank boven haar groene kast
Zij = persoonlijk voornaamwoord
Zet = werkwoord
Nieuwe = bijvoeglijk naamwoord
Boeken = zelfstandig naamwoord
Op = voorzetsel
De = lidwoord
Plank = zefstandig naamwoord
Boven = voorzetsel
Groene = bijvoeglijk naamwoord
Kast = zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen
Zij zet haar nieuwe boeken op de plank boven haar groene kast

Slide 11 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen
Zij zet haar nieuwe boeken op de plank boven haar groene kast

Werkwoordelijk gezegde = zet op
Onderwerp = zij
Lijdend voorwerp = haar nieuwe boeken
Bijwoordelijke bepaling = op de plank boven haar groene kast

Slide 12 - Tekstslide

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
C
soms

Slide 14 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Hoofdstuk 1 Grammatica
Blz. 25
Opdracht 7 en 8
Hoe
Boek en schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
15 minuten
Klaar?
Goed! Nakijken huiswerk deze les. 
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide