Verbanden niveau AA

Verplichte instructie begrijpende lezen
  • Je zorgt dat je weet wat het doel is waaraan we werken. 
  • Je pakt een tekst en opdrachtenblad.
  • Je pakt een potlood.
  • Schrijf met potlood je naam op beide bladen.
  • Je gaat klaar zitten voor de instructie.

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
LezenBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verplichte instructie begrijpende lezen
  • Je zorgt dat je weet wat het doel is waaraan we werken. 
  • Je pakt een tekst en opdrachtenblad.
  • Je pakt een potlood.
  • Schrijf met potlood je naam op beide bladen.
  • Je gaat klaar zitten voor de instructie.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het doel van de les?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het doel van deze les?

Slide 3 - Woordweb

Doel van de les
Ik weet wat verwijswoorden zijn en kan het woord waarnaar het verwijst vinden in de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Je gaat een weet-tekst lezen.
In sommige zinnen staat een verwijswoord.
Bijvoorbeeld: hij, ze, haar, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, hier of daaruit.
Je kunt een ander woord uit de tekst op die plaats invullen.
Of je kunt een groepje woorden invullen.

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
Voorbeeld: Bellen of appen op je fiets?
Vanaf 1 juli mag het niet meer. 

Wie zijn ‘het’? ‘Het’ is bellen of appen op je fiets
het -> bellen of appen op je fiets
Je kunt in de tweede zin bellen of appen op je fiets invullen op de plaats van het.
Vanaf 1 juli is bellen of appen op je fiets verboden.  

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord in de tekst.
Meestal staat dat woord of het groepje woorden één regel eerder in de tekst.
Maar het woord staat soms ook een stukje terug.
Of juist een stukje verder.

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
Tekst + vragenblad 

Slide 8 - Tekstslide

Vragen over de tekst
Log in bij LessonUp

Slide 9 - Tekstslide

Welke titel past ook goed bij de tekst?
A
Een telefoon in je hand op de fiets is straks verboden
B
Fietsers in het verkeer zijn heel erg snel afgeleid
C
Je mag je mobiel gebruiken als je op een paard zit

Slide 10 - Quizvraag

In de tekst gaat het over verschillende soorten mensen.
Het gaat over bestuurders, inwoners en deskundigen.
Wat zijn dat voor mensen?

Inwoner
A
iemand die in een dorp, stad of land woont
B
iemand die veel van iets weet
C
iemand die zegt wat er moet gebeuren

Slide 11 - Quizvraag

Kijk in het stukje Verboden in het verkeer.
In het stukje gaat het over boetes die je kunt krijgen.
Schrijf erachter hoe hoog de bekeuring is die een volwassene krijgt:

bellen of appen op de fiets

Slide 12 - Open vraag

Kijk in het stukje Verboden in het verkeer.
In het stukje gaat het over boetes die je kunt krijgen.
Schrijf erachter hoe hoog de bekeuring is die een volwassene krijgt:

door rood fietsen

Slide 13 - Open vraag

Kijk in het stukje Verboden in het verkeer.
In het stukje gaat het over boetes die je kunt krijgen.
Schrijf erachter hoe hoog de bekeuring is die een volwassene krijgt:

fietsen zonder licht

Slide 14 - Open vraag

Lees regel 23 en 24. Daar staat: Maar de verleiding is vaak groot om het toch te doen.
Wat betekent de verleiding?
A
iets waar je om moet lachen
B
iets wat je bijna niet kunt laten
C
iets wat je liever niet doet

Slide 15 - Quizvraag

Kijk in het stukje Wat mag wel en wat mag niet?
In het stukje staan dingen die wel mogen en dingen die niet mogen.

Schrijf twee dingen op die wel mogen.

Slide 16 - Open vraag

Kijk in het stukje Wat mag wel en wat mag niet?
In het stukje staan dingen die wel mogen en dingen die niet mogen.

Schrijf twee dingen op die niet mogen.

Slide 17 - Open vraag

Bedankt voor je inzet in de les.
Als de bel gaat: 
  • Schuif je stoel aan
  • Ruim je spullen op en neem ze mee
  • Verlaat het lokaal rustig

Slide 18 - Tekstslide

Lees regel 19. Daar staat: Ook kunnen ze ziektes verspreiden.

Wat betekent verspreiden?
A
iets zomaar heel erg kapotmaken
B
laten merken dat je iets echt niet wilt
C
zorgen dat iets op meer plekken komt

Slide 19 - Quizvraag

Kijk in het stukje Plan.
De inwoners van Parijs moeten vallen of gif neerzetten.

Wat gebeurt er als ze geen vallen of gif neerzetten?
A
Dan bedenken ze een ander plan.
B
Dan krijgen ze andere vuilnisbakken.
C
Dan kunnen ze een boete krijgen.

Slide 20 - Quizvraag

In Parijs zijn heel veel ratten.
De ratten moeten uit de stad.
Heb jij zelf een idee om de ratten uit de stad te krijgen?

Slide 21 - Woordweb

Lees regel 16. Daar staat: Maar ze hebben ook een belangrijke taak.
Wie of wat zijn ze?
A
rupsen (r. 10)
B
vlinders (r. 15)
C
bloemen (r. 20)

Slide 22 - Quizvraag

Lees regel 18. Daar staat: Dat is een zoete stof die in bloemen zit.
Wat is Dat?
A
de pop (r. 13)
B
een belangrijke taak (r. 16)
C
nectar (r. 17)

Slide 23 - Quizvraag

Lees regel 20. Daar staat: Zo bestuiven ze allerlei bloemen.
Wie of wat zijn ze?
A
vlinders (r. 17)
B
de bloemen (r. 19)
C
de rupsen (r. 23)

Slide 24 - Quizvraag

Lees regel 23. Daar staat: Want de rupsen zijn voedsel voor ze.
Wie of wat zijn ze?
A
vlinders (r. 22)
B
vogels (r. 22)
C
de rupsen (r. 23)

Slide 25 - Quizvraag

Lees regel 34.
Daar staat: Gelukkig kunnen we wel iets doen om ze te helpen.
Wie of wat zijn ze?
A
vlinders (r. 33)
B
bloemen (r. 35)
C
speciale bloemvelden (r. 36)

Slide 26 - Quizvraag

Lees regel 16. Daar staat: Maar ze hebben ook een belangrijke taak.
Wat betekent de taak?
A
de plaats waar je woont
B
het gevoel dat je hebt
C
het werk dat je moet doen

Slide 27 - Quizvraag

Kijk in het stukje Belangrijk.
Hoe komt het dat er weer nieuwe bloemen kunnen groeien?
A
omdat vlinders de bloemen bestuiven
B
omdat vlinders mooi zijn om te zien
C
omdat vogels de rupsen eten

Slide 28 - Quizvraag

Kijk in het stukje 'Steeds minder'.
Hoe komt het dat er in Nederland veel natuur verdwenen is?

Slide 29 - Woordweb

Hoe komt het dat er in Nederland veel natuur verdwenen is?

Omdat er in Nederland steeds meer huizen gebouwd zijn. 

Slide 30 - Tekstslide

Lees regel 36.
Daar staat: En er worden al speciale bloemvelden voor vlinders aangelegd.
Wat is aanleggen?
A
kopen
B
maken
C
verzinnen

Slide 31 - Quizvraag

Wat zou jij zelf willen doen om de vlinders te helpen?

Slide 32 - Woordweb

Bedankt voor je inzet in de les.
Als de bel gaat: 
  • Schuif je stoel aan
  • Ruim je spullen op en neem ze mee
  • Verlaat het lokaal rustig

Slide 33 - Tekstslide