HAVO 2 par 2.2 Heb je geld genoeg les 2

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.2 (les 2)
Heb je geld genoeg?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.2 (les 2)
Heb je geld genoeg?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 2.2
Na deze les :
  • weet je welke soorten leningen zijn er
  • weet je wat een hypotheek is

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

  • welke soorten leningen zijn er

Slide 3 - Tekstslide

Consumptief krediet 
  • Persoonlijke lening: 
    je leent een vast bedrag voor een vaste periode (bijvoorbeeld 5 jaar) . Als alles na 5 jaar is afgelost, is de lening klaar.  
     
  • Doorlopend krediet: 
    - je leent een vast bedrag, 
    - je begint met aflossen,
    - wat heb je afgelost, mag je weer opnemen en gebruiken
    - je begint dan weer opnieuw met aflossen
    - pas als je alles hebt afgelost en de lening hebt stopgezet dan is het klaar

Slide 4 - Tekstslide

Consumptief 
  • Salariskrediet:
    - je kunt rood (negatief) staan op je rekening.
     
  • Huurkoop:
    - je koopt iets (een TV),betaalt later in vaste maandelijkse termijnen tot dat alles is betaald en je wordt pas eigenaar als je de laatste termijn hebt betaald. Daarvoor huur je eigenlijk

  • Koop op afbetaling: je koopt iets (een TV), betaalt later in vaste termijnen maar je bent al meteen vanaf dag 1 de eigenaar.

Slide 5 - Tekstslide

Consumptief krediet

.
Hoe lager het risico voor de geldverstrekker hoe lager de rente die de klant betaalt. 
En hoe korter de looptijd hoe lager de rente

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel

  • wat is een hypotheek
  • welke soorten hypotheek zijn er 

Slide 7 - Tekstslide

Hypothecaire lening 
Een hypotheek (hypothecaire lening) is een lening om een huis te kopen, .
Officieel is een hypotheek een zekerheidsrecht.

Iemand leent een bedrag voor een huis te kopen. Dat mag die in 30 jaar terug betalen. Maar als het niet meer betaald wordt dan mag de bank het huis overnemen. Het huis is de zekerheid voor de bank. 

Slide 8 - Tekstslide

Hypothecaire lening
Lineaire hypotheek
Elke maand los je een vast bedrag af. Hierdoor dalen de kosten voor de rente iedere maand. De maandlast daalt.   
Annuïteitenhypotheek
Iedere maand betaal je hetzelfde bedrag, dit bedrag bestaat uit rente en uit aflossing en het blijft iedere maand hetzelfde

Slide 9 - Tekstslide

Lineaire hypotheek          Annuïtaire hypotheek

Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting
weet je welke verschillende soorten lening er zijn
weet je wat een hypothecaire geldlening is

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
lees goed de theorie door, achter de blauwe streep in je boek!
 
maak uit je boek vraag 26 t/m 32 op blz 44 en verder
 
maak de Lesson up vragen uit deze les

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
lees goed de theorie door, achter de blauwe streep in je boek!
 
maak uit je boek op blz 62 de sommen 1, 3, 5, 6 en 9

(kijk goed naar de voorbeelden op blz 38 en 39)

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
Pak je boek erbij en check de theorie uit de paragraaf als je een vraag niet weet.
Succes!

Slide 14 - Tekstslide

We hebben te maken met een consumptief krediet als...
A
je geld leent voor een aankoop van een duurzame consumptie
B
je geld leent voor het kopen van een woning
C
je geld leent om een onverwachte gebeurtenis op te vangen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van consumptief krediet
A
Doorlopend krediet
B
Persoonlijke lening
C
Huurkoop
D
Lineaire hypothecaire lening

Slide 16 - Quizvraag

Een lening afsluiten voor de aankoop van consumptiegoederen is een consumptief krediet
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Joyce sluit een consumptief krediet af. Ze leent €800 en lost dit in 2 jaar af. Welk soort consumptief krediet past hierbij?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Salariskrediet

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 19 - Quizvraag

Voor een consumptief krediet heb je bij de banken keuze uit verschillende kredietvormen.
Welke van de onderstaande kredietvormen is geen kredietvorm voor een consumptief krediet?
A
Persoonlijke lening
B
Hypotheek
C
Salariskrediet
D
Doorlopend krediet

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling

Slide 21 - Quizvraag

welk consumptief krediet heeft over het algemeen de hoogste rente
A
huurkoop
B
rekening courant krediet
C
persoonlijke lening
D
doorlopend krediet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is huurkoop?
A
in 1 x alles betalen
B
betalen in termijnen
C
het betalen van de rente
D
een huurhuis kopen

Slide 23 - Quizvraag

Op welk moment ben je eigenaar bij huurkoop
A
Vanaf het begin
B
Na het betalen van alle termijnen
C
Je bent huurder en geen eigenaar
D
Na de eerst aanbetaling

Slide 24 - Quizvraag

Voor welke partij zitten de meeste voordelen aan huurkoop?
A
verkoper
B
koper

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen huurkoop en koop op afbetaling?
A
Bij huurkoop ben je pas de eigenaar als je de laatste termijn huur hebt betaald
B
Er is geen verschil
C
Bij koop op afbetaling moet je in delen betalen

Slide 26 - Quizvraag

wanneer ben je bij huurkoop eigenaar
A
direct eigenaar
B
bij betaling laatste termijn
C
als de rente veranderd
D
nooit

Slide 27 - Quizvraag

"Bij koop op afbetaling wordt je meteen eigenaar van het product, maar bij huurkoop niet."
Deze stelling is juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een annuïteiten hypotheek?
A
Hierbij betaal je elke maand bij gelijkblijvende rente hetzelfde bedrag.
B
Een onzekere en gevaarlijke beleggingshypotheek.
C
Annuïteiten zijn een soort bitcoins.
D
Annuïteiten bestaan niet.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is van toepassing bij een hypotheek?
A
De rente is lager dan bij een ander soort lening
B
De looptijd is langer, soms wel 30 jaar
C
Je huis dient als onderpand
D
A, B en C zijn goed

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een nadeel van een lineaire hypotheek?
A
Je betaalt in totaal veel rente.
B
Je moet in totaal veel aflossen.
C
De kosten zijn in totaal heel hoog.
D
In het begin zijn de maandlasten heel hoog.

Slide 31 - Quizvraag

Bij een lineaire hypotheek
A
Betaal je elke maand in totaal evenveel.
B
Betaal je elke maand evenveel rente.
C
Betaal je elke maand evenveel aflossing.

Slide 32 - Quizvraag